JAAR VAN HET GELOOF - WEGEN OM GOD TE LEREN KENNEN5e catechese in de reeks n.a.v. het Jaar van het Geloof - Aula Paulus VI
(Soort document: Paus Benedictus XVI - Audiëntie)
Paus Benedictus XVI -
14 november 2012
Er zijn evenwel wegen die het hart van de mens kunnen openen om God te leren kennen; er zijn tekenen die naar God leiden. Zeker, wij lopen dikwijls het gevaar verblind te worden door de fonkelingen van de wereldse gezindheid, die ons minder bekwaam maken om die wegen te gaan of deze tekenen te lezen. Doch God wordt niet moe ons te zoeken, Hij is trouw aan de mens die Hij geschapen en verlost heeft, Hij blijft ons nabij omdat Hij ons bemint. En deze zekerheid moet ons elke dag vergezellen, ook al maken bepaalde gezindheden het voor de Kerk en de christen moeilijker om de vreugde van het Evangelie aan ieder schepsel mee te delen en om Jezus, de enige Redder van de wereld, tot bij iedereen te brengen zodat zij Hem kunnen ontmoeten. Dat is onze zending. Het is de zending van de Kerk. En iedere gelovige moet ze met vreugde in praktijk brengen door zich deze zending eigen te maken in een leven dat werkelijk door geloof bezield wordt, dat door naastenliefde - door de dienst aan God en de anderen - getekend is, en dat hoop brengt. Deze zending schittert vooral in de heiligheid waartoe allen geroepen zijn.
Vandaag, we weten het, ontbreekt het niet aan moeilijkheden noch beproevingen voor het geloof, dat dikwijls weinig begrepen wordt, tegengesproken, afgewezen. De heilige Petrus zei tot de Christenen: “Weest altijd bereid tot verantwoording aan alwie u rekenschap vraagt van de hoop die in u leeft” (1 Pt. 3, 15). Vroeger was het Westen een samenleving die christelijk geacht werd, dat was het midden waarin men zich bewoog; verwijzingen naar God en de keuze voor God behoorden voor de meeste mensen tot het dagelijks leven. Het was eerder de ongelovige die zijn ongeloof moest rechtvaardigen. Die situatie is nu veranderd en de gelovige moet zijn geloof steeds beter kunnen verantwoorden. De zalige Johannes Paulus II onderlijnde in zijn encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Fides et Ratio
Over de verhouding van Geloof en Rede
(14 september 1998), dat het geloof in de huidige tijd op de proef gesteld wordt door subtiele en leugenachtige vormen van een theoretisch en praktisch atheïsme Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de verhouding van Geloof en Rede, Fides et Ratio (14 sept 1998), 46-47. Sinds de Verlichting is de kritiek op de godsdienst groter geworden; de geschiedenis werd ook getekend door atheïstische systemen waarin God beschouwd werd als de projectie van de mens, een illusie en het product van een samenleving die reeds door zoveel vervreemding misvormd was. De daarop volgende eeuw kende een sterk proces van secularisatie die als embleem de absolute autonomie van de mens had, die beschouwd werd als maat en maker van de werkelijkheid doch er als schepsel “naar Gods beeld en gelijkenis” armer werd. In onze tijd zien we een uiterst gevaarlijk fenomeen voor het geloof: er is namelijk een soort van atheïsme dat wij “praktisch” noemen omdat de geloofswaarheden of religieuze riten niet ontkend worden, maar gewoonweg onbelangrijk, levensvreemd, nutteloos geacht worden voor het dagelijks leven. Zo gelooft men dikwijls op een oppervlakkige manier in God en leeft men “alsof God niet bestaat” (“etsi Deus non daretur”). Deze manier van leven blijkt uiteindelijk nog destructiever omdat zij onverschillig maakt tegenover het geloof en de vraag naar God.
In feite wordt de mens, los van God, tot één enkele dimensie herleid, de horizontale, en deze beperking is juist één van de fundamentele oorzaken van de totalitaire systemen die vorige eeuw tragische gevolgen hadden en nu een crisis in de waarden teweegbrengen. Door de verwijzing naar God te verduisteren, werd ook de ethische horizont verduisterd en werd plaats gemaakt voor relativisme en een dubbelzinnig begrip van vrijheid die in plaats van de mens te bevrijden, hem uiteindelijk aan zijn idolen bindt. De bekoringen waaraan Jezus voor Zijn publiek optreden, in de woestijn het hoofd bood, vertegenwoordigen goed deze idolen die de mens verleiden wanneer hij zichzelf niet overstijgt. Wanneer God niet meer het middelpunt is, verliest de mens zijn juiste plaats, vindt hij zijn plaats niet meer in de geschapen wereld, in de relaties met de anderen. Wat de wijsheid uit de oudheid oproept met de mythe van Prometheüs is nog altijd actueel: de mens denkt zelf god te kunnen worden, meester over leven en dood.
Ten overstaan van dit tafereel houdt de Kerk, trouw aan de opdracht van Christus, nooit op de waarheid te zeggen over de mens en zijn bestemming. Het
Tweede Vaticaans Concilie geeft als synthese: “De hoogste zingeving van de menselijke waardigheid is gelegen in de roeping van de mens tot gemeenschap met God. Reeds vanaf zijn oorsprong wordt de mens uitgenodigd tot een dialoog met God. Hij bestaat alleen, omdat hij, door God uit liefde geschapen, steeds uit liefde in het leven wordt gehouden, en hij leeft niet volledig volgens de waarheid, als hij deze liefde niet vrijwillig erkent en zich aan zijn Schepper toevertrouwt”
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 19.
De eerste: de wereld. De heilige Augustinus die lang naar de Waarheid gezocht heeft en door haar gegrepen werd, heeft een zeer mooie en bekende bladzijde geschreven: “Ondervraag de schoonheid van de aarde, van de zee, van de lucht die ijl is zover zij zich uitstrekt; ondervraag de schoonheid van de hemel …, ondervraag al die werkelijkheden. Zij zullen u allemaal antwoorden: kijk naar ons en zie hoe mooi we zijn. Hun schoonheid is als een lofzang. Wel, die schepselen die zo mooi zijn, maar veranderlijk, wie anders heeft ze gemaakt dan Degene die de onveranderlijke Schoonheid is?”
H. Augustinus, Preken, Sermones. 241, 2: PL 38, 1134. Ik denk dat wij en de mens van vandaag opnieuw de bekwaamheid moeten vinden om naar de schepping te kijken, naar haar schoonheid en structuur. De wereld is geen vormeloze massa, doch hoe beter wij haar kennen en de wonderbare mechanismen in haar ontdekken, des te meer zien wij een plan, zien wij dat er een scheppende intelligentie is. Albert Einstein zei dat zich in de natuurwetten “een rede openbaart die zo superieur is dat heel de rationaliteit van het denken en van menselijke systemen, in vergelijking daarmee, werkelijk onbelangrijk is”
Albert Einstein: “Mein Weltbild”. Een eerste weg die God helpt ontdekken, is dus met aandachtige ogen naar de schepping te kijken.
De tweede weg: de mens. Het is opnieuw de heilige Augustinus die in een bekende uitspraak zegt dat God mij meer nabij is dan ik mijzelf
Vgl. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. III, 6, 11. Vandaar zijn uitnodiging: “Ga niet buiten uzelf, keer in uzelf: in het innerlijk van de mens woont de waarheid”
H. Augustinus, De vera religione. 39, 72. Dat is een ander aspect dat wij in de luidruchtige en versnipperde wereld waarin we leven, dreigen te verliezen: de bekwaamheid halt te houden, diep in onszelf te kijken en deze dorst naar oneindigheid te zien die wij in ons binnenste dragen, die ons aanspoort verder te gaan en ons verwijst naar Iemand die hem kan stillen. De
Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) zegt: “De mens: met zijn ontvankelijkheid voor waarheid en schoonheid, zijn gevoel voor het moreel goede, zijn vrijheid en de stem van zijn geweten, zijn verlangen naar het oneindige en naar geluk, stelt de mens de vraag naar het bestaan van God. Door dit alles heen wordt hij de tekenen van zijn geestelijke ziel gewaar. Omdat de kiem van de eeuwigheid die hij in zich draagt niet tot louter stof te herleiden is, kan zijn ziel haar oorsprong alleen maar in God hebben”
Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 33.
Derde weg: het geloof. Binnen de realiteit van onze tijd mogen wij vooral niet vergeten dat een weg die naar kennis van en ontmoeting met God leidt, het gelovig leven is. Wie gelooft, is met God verenigd, staat open voor de genade, voor de kracht van de naastenliefde. Zo wordt zijn bestaan een getuigenis, niet van zichzelf, maar van de Verrezene en zijn geloof vreest niet zich in het dagelijkse leven zichtbaar te maken, het staat open voor een dialoog die diepe vriendschap tot uiting brengt voor de weg van elke mens en geloof kan het licht brengen van bevrijding, geluk, toekomst aan wie in nood is. Geloof is namelijk een ontmoeting met God die in de geschiedenis spreekt en optreedt en ons dagelijks leven tot bekering brengt, die onze mentaliteit, waardeoordelen, keuzes en concrete daden transformeert. Geloof is geen illusie, geen vlucht uit de werkelijkheid of sentimentaliteit, maar impliceert heel het leven en is verkondiging van het Evangelie, van de Blijde Boodschap die iedere mens kan bevrijden. Een christen, een gemeenschap die actief en trouw is aan het plan van God die ons het eerst heeft bemind, is een bevoorrechte weg voor wie onverschillig geworden zijn of die hun leven en handelen zijn gaan betwijfelen. Dit vraagt van iedereen een steeds transparanter geloofsgetuigenis, door uitzuivering van het leven zodat het in overeenstemming is met Christus. Vandaag hebben velen een beperkt begrip van het christelijk geloof omdat zij het eerder identificeren met een systeem van geloofspunten en waarden dan met de waarheid over een God die zich in de geschiedenis heeft kenbaar gemaakt en die in een intieme liefdesrelatie met de mens verlangt te communiceren. In feite ligt de ontmoeting tussen de mens en God in Jezus Christus aan de basis van iedere leer of waarde. Het christendom is eerder dan een moraal of ethiek, het gebeuren van de liefde, de verwelkoming van de Persoon van Jezus. Daarom moet de christen en moeten christengemeenschappen vooreerst naar Christus kijken en doen kijken, de ware Weg die naar God leidt.
© 2012, Libreria Editrice Vaticana Vert.: Sorores Christi; alineaverdeling en -nummering: redactie