JAAR VAN HET GELOOF - HET VERLANGEN NAAR GOD4e catechese in de reeks n.a.v. het Jaar van het Geloof - Sint Pietersplein
(Soort document: Paus Benedictus XVI - Audiëntie)
Paus Benedictus XVI -
7 november 2012
JAAR VAN HET GELOOF - HET VERLANGEN NAAR GOD
4e catechese in de reeks n.a.v. het Jaar van het Geloof - Sint Pietersplein
Ook vandaag nog, wordt een dergelijke uitspraak, bijna als een vanzelfsprekendheid, in vele culturele contexten gedeeld; doch in de wereld van de westerse geseculariseerde cultuur kan zij daarentegen een provocatie lijken. Vele tijdgenoten zouden namelijk kunnen opwerpen dat zij zo een verlangen helemaal niet voelen. In vele sectoren van de samenleving is God niet meer de verwachte, de verlangde, maar eerder een realiteit die onverschillig laat, waarvoor men zelfs de moeite niet neemt zich uit te spreken.
Wat wij “het verlangen naar God” noemen, is in feite niet helemaal verdwenen maar manifesteert zich ook vandaag nog in het hart van de mens en wel op vele manieren. Het verlangen van de mens neigt altijd naar concrete en bepaalde goederen, alles behalve spiritueel, en toch bevindt hij zich tegenover de vraag wat “het” goede echt is; zo wordt hij dus geconfronteerd met iets dat in zich anders is dan wat de mens kan maken, maar dat hij geroepen is te erkennen. Wat kan het verlangen van de mens werkelijk verzadigen?
In mijn eerste encycliek “
Paus Benedictus XVI - Encycliek
Deus Caritas Est
God is Liefde
(25 december 2005)”, probeerde ik te ontleden hoe een dergelijke dynamiek zich realiseert binnen de ervaring van menselijke liefde, een ervaring die in onze tijd gemakkelijker waargenomen wordt als een ogenblik van extase, een uit zichzelf treden, een verlangen dat door de mens heen gaat en dat hem overstijgt. Door de liefde ervaren man en vrouw op een nieuwe manier, - en de ene dank zij de andere -, de grootheid en schoonheid van het leven en van de werkelijkheid. Als wat ik ervaar, niet simpelweg een illusie is, als ik het welzijn van de ander werkelijk wil als een weg die ook mij ten goede komt, dan moet ik bereid zijn me los te maken van mezelf, mij in zijn dienst te stellen, tot en met de verloochening van mezelf. Het antwoord op de vraag naar de zin van de liefdeservaring gaat dus doorheen de zuivering en genezing van de wil, die allebei noodzakelijk zijn voor het welzijn dat men voor de ander wil. Men moet zich oefenen, trainen, zich ook corrigeren, opdat dit welzijn echt gewild kan worden.
Zo wordt de extase van het begin een pelgrimstocht, een “voortdurende weg uit het in zichzelf opgesloten ‘ik’ naar het loslaten van het ‘ik’, naar overgave en juist zo naar het vinden van zichzelf, ja, naar het vinden van God.”
Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 6 Op zo een weg zal de mens zijn kennis van aanvankelijk ervaren liefde geleidelijk kunnen verdiepen. En het mysterie dat zich zo aandient, zal zich steeds meer aftekenen: zelfs de beminde persoon is niet in staat het verlangen te verzadigen dat in het mensenhart leeft, in tegendeel, hoe authentieker de liefde van de ander is, des temeer laat deze de vraag naar haar oorsprong en bestemming vermoeden, naar de mogelijkheid of deze liefde voor altijd kan duren. De menselijke ervaring van liefde heeft dus een dynamiek in zich die verwijst naar verder dan zichzelf, het is de ervaring van een weldaad die aanspoort uit zichzelf te treden om tegenover het mysterie te komen staan dat heel het bestaan omvat.
Men zou soortgelijke overwegingen kunnen maken over andere menselijke ervaringen zoals vriendschap, de ervaring van schoonheid, liefde voor de kennis: al het goede dat de mens ervaart, streeft naar het mysterie dat de mens omvat; ieder verlangen in het hart van de mens is de echo van een fundamenteel verlangen dat nooit ten volle verzadigd wordt. Vertrekkend van zo een diep verlangen, dat ook iets mysterieus verbergt, kan men natuurlijk niet rechtstreeks bij het geloof uitkomen. Uiteindelijk weet de mens goed wat hem niet verzadigt maar hij kan zich niet voorstellen noch bepalen wat hem het geluk zou doen ervaren waar zijn hart heimwee naar heeft. Men kan God niet simpelweg kennen vanuit het verlangen van de mens. Vanuit dat standpunt gezien, blijft het mysterie: de mens is een zoeker van het absolute, een zoeker die al tastend vooruitgaat. Nochtans, de ervaring van het verlangen, van het “onrustige hart” zoals de heilige Augustinus het noemde, is reeds zeer betekenisvol. Zij bevestigt dat de mens ten diepste een godsdienstig wezen is
Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 28, een “bedelaar om God”. Wij kunnen met de woorden van Pascal zeggen: “De mens overstijgt de mens oneindig”.
Blaise Pascal, Gedachten, Pensées. uitg. Chevalier 438; uitg. Brunschvicg 434 De ogen erkennen voorwerpen wanneer ze door licht beschenen worden. Vandaar het verlangen om het licht zelf te kennen dat de dingen in de wereld doet schitteren en dat, met hen, de zin voor schoonheid wekt.
Zelfs in onze tijd die blijkbaar zo afkerig is van de transcendente dimensie, moeten wij het dus voor mogelijk houden de weg te openen voor een authentieke religieuze zin van het leven, die toont dat de gave van het geloof niet absurd is, noch irrationeel. Het zou daarom zeer nuttig zijn een soort pedagogie van het verlangen te ontwikkelen, zij het voor de weg van wie nog niet geloven of voor wie de gave van het geloof reeds ontvangen hebben. Een pedagogie met tenminste twee aspecten.
In de eerste plaats, leren smaak krijgen of opnieuw leren krijgen voor authentieke levensvreugden. Niet alle voldoeningen wekken in ons dezelfde uitwerking: sommige laten een positief spoor na, zijn in staat de geest rustig te maken, maken ons actiever en edelmoediger. Andere daarentegen, lijken na het eerste licht, de verwachtingen die zij gewekt hadden, te ontgoochelen en laten soms bitterheid, onvoldaanheid of de indruk van leegte na. Vanaf de eerste kinderjaren opvoeden tot ware vreugde, op alle vlakken van het leven – gezin, vriendschap, solidariteit met hen die lijden, verzaking aan zichzelf om dienstbaar te zijn voor de ander, liefde voor de kennis, voor kunst, voor de schoonheid van de natuur – dat alles betekent zijn innerlijke smaak oefenen en doeltreffende antilichamen produceren tegen alledaagsheid en vervlakking die vandaag alom verspreid zijn. Ook volwassenen moeten deze vreugden herontdekken, authenticiteit verlangen, door zich te zuiveren van de middelmatigheid waarin zij zich meegesleept voelen. Dan zal het gemakkelijker zijn te laten vallen of af te wijzen al wat, ondanks schijnbare aantrekkelijkheid, saai is, oorzaak van gewenning en niet van vrijheid. En dat zal het verlangen naar God, waarover we nu spreken, naar boven laten komen.
Een tweede aspect, gelijklopend met het eerste, bestaat erin zich nooit tevreden te stellen met wat men verkregen heeft. De meest echte vreugden zijn juist in staat om in ons die gezonde onrust vrij te maken die aanzet om veeleisender te zijn – een hoger, dieper goed te willen – en laten ons tegelijk met grotere klaarheid zien dat niets van wat eindig is, ons hart kan vervullen. Zo zullen wij, ontwapend, leren streven naar dat goed dat wij niet kunnen maken noch op eigen krachten verschaffen, zo zullen wij leren ons niet te laten ontmoedigen door de last of de hindernissen die van onze zonde komen.
Wat dit betreft, mogen wij echter niet vergeten dat de dynamiek van het verlangen altijd open blijft voor de verlossing. Zelfs wanneer het zich op kromme wegen begeeft, kunstmatige paradijzen naloopt en wat echt goed is niet meer lijkt te willen. Zelfs de afgrond van de zonde kan in de mens de vonk niet doven die hem in staat stelt het ware goed te kennen, ervan te genieten en de weg op te gaan naar God waar Hij met de gave van Zijn genade nooit hulp weigert. Wij hebben trouwens allemaal een weg van zuivering en genezing nodig van ons verlangen. Wij zijn pelgrims die op weg zijn naar het hemels vaderland, naar dat volle, eeuwige goed dat niets ons ooit zal kunnen ontnemen. Het gaat er dus niet om het verlangen in het hart van de mens te verstikken, maar te bevrijden zodat het zijn ware grootheid bereikt. Wanneer zich in het verlangen een venster naar God opent, is dat reeds het teken van de aanwezigheid van het geloof in de ziel, geloof dat een genade Gods is. Zei de heilige Augustinus niet: “door zich aan u te geven, maakt God uw verlangens wijder, door ze te verwijden, verruimt Hij uw geest, door hem te verruimen maakt Hij u bekwamer Hem te bezitten”
H. Augustinus, In Epistulam Ioannis (1 jan 407). 4, 6: PL 35, 2009.
Op die pelgrimstocht voelen wij ons broeders van alle mensen, reisgenoten ook van wie niet gelooft, van wie op zoek is, van wie zich oprecht laat ondervragen door de dynamiek van zijn verlangen naar waarheid en naar het goede. Bidden wij in dit Jaar van het Geloof dat God Zijn geloot toont aan iedereen die Hem met een oprecht hart zoeken.
© 2012, Libreria Editrice Vaticana
Vert.: Sorores Christi; alineaverdeling en -nummering: redactie