Maar voor de betekenis van het woord
‘evangelium’ in het Nieuwe Testament is behalve dit – de Tweede Jesaja, die de deur opent – ook belangrijk hoe het woord gebruikt werd door het Romeinse Rijk, vanaf keizer Augustus. Hier betekent
‘evangelium’ een woord, een boodschap van de Keizer. Een bericht van de Keizer brengt dus – als zodanig – goeds: is vernieuwing van de wereld, is verlossing. Bericht van de Keizer en als zodanig boodschap van kracht en van macht; een boodschap van verlossing, van vernieuwing en welzijn. Het Nieuwe Testament accepteert deze situatie. Sint Lucas vergelijkt Keizer Augustus uitdrukkelijk met het Kind dat geboren is te Bethlehem:
‘evangelium’ – zo zegt hij – is, inderdaad, een woord van de Keizer, van de ware Keizer van de wereld. De ware Keizer van de wereld heeft van zich laten horen, spreekt met ons. En dit feit is, als zodanig, redding, want het grote lijden van de mens – toen net zozeer als nu – is precies dit: is er achter de stilte van het universum, achter de wolken van de geschiedenis, een God of niet? En als deze God er is, kent Hij ons, heeft Hij met ons te maken of niet? Is deze God goed en heeft de realiteit van het goede in de wereld macht of niet? Deze vraag is vandaag net zo actueel als in die tijd. Veel mensen vragen zich af: is God een hypothese of niet? Is Hij een werkelijkheid of niet? Waarom laat Hij niet van zich horen? ‘Evangelie’ wil zeggen: God heeft zijn stilte verbroken, God heeft gesproken, God is er. Dit feit is, als zodanig, verlossing: God kent ons, God houdt van ons, is binnengetreden in de geschiedenis. Jezus is zijn Woord, de God met ons, de God die laat zien dat Hij van ons houdt, dat Hij met ons medelijdt tot aan de dood, en verrijst. Dat is het Evangelie zelf. God heeft gesproken, Hij is niet langer de grote onbekende, maar heeft zichzelf getoond en dat is de verlossing.