H. Paus Johannes Paulus II - 17 november 1980
Diepte en rijkdom van ons gemeenschappelijke erfdeel ontvouwen zich aan ons in het bijzonder in welwillende dialoog en vertrouwensvolle samenwerking. Ik verheug mij, dat dit alles hier te lande bewust en doelgericht wordt ondernomen. Vele officiële en particuliere initiatieven op pastoraal, academisch en sociaal gebied staan in dienst van deze benadering, ook bij zeer feestelijke aanleidingen zoals onlangs bij de Katholikentag in Berlijn. Een bemoedigend teken was ook de conferentie van het internationale verbindingscomité tussen de Rooms-Katholieke Kerk en het Jodendom in het afgelopen jaar in Regensburg.
Daarbij gaat het niet alleen om het rechtzetten van een foutieve religieuze zienswijze op het Joodse volk, welke de onjuiste beoordelingen en vervolgingen in de loop van de geschiedenis ten dele medeveroorzaakte, maar bovenal om de dialoog tussen de twee godsdiensten, die - met de islam - de wereld het geloof aan de ene, onuitsprekelijke, tot ons sprekende God mochten schenken en plaatsbekledend voor de gehele wereld Hem willen dienen.
De eerste dimensie van deze dialoog, namelijk de ontmoeting tussen het volk Gods van het door God nooit opgezegde Oude Verbond Vgl. Rom. 11, 29
en dat van het Nieuwe Verbond, is tegelijkertijd een dialoog binnen onze Kerk, als het ware tussen het eerste en het tweede deel van haar Bijbel. Hierover zeggen de richtlijnen voor de toepassing van de concilieverklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965): 'Hierbij zal men trachten beter te begrijpen, dat al hetgeen in het Oude Testament is vervat een eigen en duurzame waarde behoudt ... , daar deze waarde niet mag worden vergeten bij de verdere interpretatie van het Nieuwe Testament, dat weliswaar het Oude Testament zijn vollediger betekenis heeft gegeven, terwijl omgekeerd het Nieuwe Testament van het Oude Testament licht en verklaring ontvangt'. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4
Een tweede dimensie van onze dialoog - de eigenlijke en centrale - is de ontmoeting tussen de huidige christelijke kerken en het huidige volk van het met Mozes gesloten verbond. Hierbij komt het erop aan, 'dat de Christenen - aldus de na-conciliaire richtlijnen - moeten trachten beter de fundamentele bestanddelen van de Joodse religieuze traditie te begrijpen en de wezenlijke karakteristieken leren waarmee de Joden zelf zich tot het licht van hun actuele religieuze werkelijkheid bepalen' 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 1 De weg tot dit van elkaar kennisnemen is de dialoog. Ik dank u, hooggeachte broeders, dat ook u deze voert met die 'openheid en ontvankelijkheid van geest', met die 'tact' en met die 'behoedzaamheid', die ons Katholieken door de genoemde richtlijnen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 1 op het hart werden gedrukt. Een vrucht van zo'n dialoog en een wegwijzer voor de vruchtbare voortzetting ervan is de aan het begin geciteerde verklaring van de Duitse bisschoppen 'Duitsland
Verklaring over de verhouding van de Kerk tot het Jodendom (1 april 1980)' van april van dit jaar. Het is mijn dringende wens dat alle Katholieken in Duitsland zich deze Duitsland
Verklaring over de verhouding van de Kerk tot het Jodendom (1 april 1980) geestelijk eigen maken!
Nog een derde dimensie van onze dialoog wil ik in het kort aanstippen. De Duitse bisschoppen wijden het slothoofdstuk van hun verklaring aan de opgaven die wij gemeenschappelijk hebben. Joden en Christenen zijn als zonen van Abraham ertoe geroepen, zegen voor de wereld te zijn Vgl. Gen. 12, 2.3 door zich gemeenschappelijk in te zetten voor de vrede en de gerechtigheid onder alle mensen en alle volkeren, en wel in de omvang en de diepte, zoals God zelf die ons heeft toebedacht, en met de bereidheid tot de offers die dit hoge doel zou kunnen eisen. Hoe meer deze heilige verplichting onze ontmoeting stempelt, des te sterker strekt zij ook onszelf tot zegen.