H. Paus Johannes Paulus II - 15 augustus 1990
EX CORDE ECCLESIAE Over Katholieke Universiteiten |
|||
► | BESLUIT |
De opdracht die de Kerk vol goede hoop aan de katholieke universiteiten toevertrouwt, is op cultureel en godsdienstig gebied van vitaal belang, omdat ze te maken heeft met de toekomst van de mensheid. De vernieuwing die van de katholieke universiteiten verlangd wordt, zal hen meer geschikt maken om te voldoen aan hun plicht: de boodschap van Christus over te brengen aan de mensen, aan de samenleving en aan de culturen.
"Al het menselijke zowel op persoonlijk vlak als in de samenleving is door Christus bevrijdt; dat betreft de mensen zelf en de arbeid die ze leveren, waarvan de cultuur de hoogste èn de meest eigen uiting is. De heilzame invloed van de Kerk op de culturen wordt allereerst uitgeoefend door personen, gezinnen en opvoeders. ... Jezus Christus, onze Verlosser, biedt licht en hoop aan allen die zich bezig houden met kunst, wetenschap en letteren en werkzaam zijn op de talloze terreinen die door de moderne cultuur ontgonnen zijn. Alle zonen en dochters van de Kerk moeten beseffen wat hun opdracht is en ontdekken welke doordringende en vernieuwende werking de kracht van het Evangelie kan hebben op het heersende gedachtegoed en waardebesef die ten grondslag liggen aan elk van deze culturen en ook aan de meningen en houdingen die hieruit voortkomen".
Vol hoop richt ik dit schrijven tot alle mannen en vrouwen die op verschillende manieren meewerken aan de belangrijke opdracht van het katholiek hoger onderwijs.
Zeer geliefde broeders en zusters, moge zijn bemoediging en mijn vertrouwen u begeleiden bij uw harde dagelijkse arbeid die voor de evangelisatie steeds belangrijker, dringender en noodzakelijker wordt. U werkt voor de toekomst van de cultuur en van de culturen. Kerk en wereld hebben grote behoefte aan uw getuigenis en aan uw bekwame, vrije en verantwoorde bijdrage.
Gegeven te Rome bij St. Pieter, op het feest van de Ten Hemelopneming van de Allerheiligste Maagd Maria, 15 augustus 1990, in het twaalfde jaar van mijn pontificaat.
Johannes Paulus II