H. Paus Johannes Paulus II - 15 augustus 1990
Ontstaan vanuit het hart van de kerk bevindt de katholieke universiteit zich in het spoor van de traditie die teruggaat naar het allereerst begin van de universiteit als instelling. Zij bleek steeds een uniek centrum te zijn van creativiteit, van wetenschap die zij uitstraalde ten bate van de mensheid. De Universitas magistrorum et scholarium heeft als taak zich te wijden aan onderzoek, en aan het onderrichten en vormen van studenten die vanuit eenzelfde liefde voor de wetenschap uit zichzelf rond hun leermeesters zijn samengekomen. Met alle andere universiteiten deelt ze de gaudium de veritate waar St. Augustinus zo van hield, de vreugde namelijk om de waarheid te zoeken, te ontdekken en mee te delen; en dit op elk terrein van het denken. Ze heeft als voornaamste opdracht om bij de intellectuele arbeid twee benaderingen van de werkelijkheid tot een existentiële eenheid te brengen die men al te vaak tegenover elkaar wil stellen; alsof het zoeken naar de waarheid en de zekerheid dat men de bron van de waarheid al kent, niet met elkaar te verenigen zouden zijn.
Het heeft mij innerlijk rijker gemaakt dat ik jarenlang op een weldadige manier ondervonden heb wat het universitaire leven precies is: hartstochtelijk zoeken naar de waarheid en deze onzelfzuchtig doorgeven aan de jongeren en aan allen die leren logisch te redeneren. Zo komt men tot een juist handelen en het beter dienen van de menselijke samenleving.
Ik wil daarom de diepe achting die ik heb voor de katholieke universiteit, met allen delen. Ik wil mijn grote voldoening uitspreken over de inspanning die daar geleverd wordt op allerlei terreinen van wetenschap. In het bijzonder wil ik naar voren brengen hoe blij ik was met de talrijke ontmoetingen met katholieke universitaire gemeenschappen in de verschillende werelddelen, die de Heer mij vergunde tijdens mijn apostolische reizen . Voor mij zijn zij het levend bewijs en het veelbelovend teken, hoe vruchtbaar het christelijk denken is in het hart van alle culturen. Zij geven mij gegronde hoop dat de christelijke cultuur opnieuw zal gaan bloeien in deze afwisselende en kansrijke tijd die we beleven. De veranderingen daarin stellen ons beslist voor zware opgaven, maar het is dankzij de werking van de Geest van waarheid en liefde ook een veelbelovende tijd.
Ik wil verder blijk geven van mijn voldoening en dankbaarheid jegens de talrijke katholieke docenten die werkzaam zijn aan niet-katholieke universiteiten. Als zij hun taak van academicus en wetenschapper beleven vanuit hun christelijk geloof, is dat voor het welzijn der universiteiten waar zij doceren, van zeer grote waarde. Hun aanwezigheid is dan een blijvende stimulans om onzelfzuchtig te zoeken naar de waarheid en de wijsheid die van boven komt.
Vanaf het begin van mijn pontificaat heb ik deze gevoelens en gedachten trachten te delen met mijn naaste medewerkers, de kardinalen, met de Congregatie voor de Katholieke Opvoeding en met ontwikkelde mannen en vrouwen uit de gehele wereld. Het gesprek van de Kerk met de culturen van onze tijd is namelijk dat vitale gebied "waarbij het lot van de Kerk en van de wereld op het eind van de twintigste eeuw in het geding is". Er is maar één cultuur: de cultuur van de mens, vanuit de mens en voor de mens. Naar het oordeel, door mijn voorganger Paulus VI onder woorden gebracht in de vergadering van de Verenigde Naties, heeft de Kerk op het gebied van menselijkheid veel ervaring. Dankzij de katholieke universiteiten en hun humanistisch en wetenschappelijk erfgoed, onderzoekt zij de mysteries van mens en wereld en brengt daarin verheldering met het licht dat de Openbaring haar schenkt.
De katholieke universiteit heeft de eervolle en verantwoordelijke taak zich zonder voorbehoud te wijden aan de zaak van de waarheid. Zo dient zij tegelijk de menselijke waardigheid en de zaak van de kerk die er "innig van overtuigd is ..... dat de waarheid haar waarachtige bondgenoot is en dat wetenschap en rede getrouwe beheerders zijn van het geloof'"? Zonder het verwerven van nuttige kennis ook maar enigszins te verwaarlozen kenmerkt de katholieke universiteit zich door een onbevangen zoeken naar de gehele waarheidaangaande natuur, de mens en God. Onze tijd heeft namelijk dringend behoefte aan zo'n vorm van onzelfzuchtige dienstbaarheid, waardoor de betekenis van de waarheid verkondigd wordt. Ontbreekt deze fundamentele waarde, dan raken vrijheid, gerechtigheid en menselijke waardigheid verstikt. Door een universeel humanisme legt de katholieke universiteit zich helemaal toe op het onderzoek van alle aspecten van de waarheid, en wel in hun wezenlijke verbondenheid met de opperste waarheid die God is. Daarom begaat ze onvervaard en met enthousiasme alle wegen van de wetenschap. Ze beseft daarbij dat Iemand haar voorgegaan is, Hij die "de weg is, de waarheid en het leven", de Logos, oorsprong en eindpunt van alle wetenschap, wiens Geest van verstand en liefde elke mens in staat stelt met zijn verstand de laatste werkelijkheid te vinden. Alleen deze is in staat ten volle die wijsheid te schenken zonder welke de toekomst van de wereld onzeker zou zijn.
In die context van onzelfzuchtig zoeken naar de waarheid wordt het verband tussen geloof en rede duidelijk en krijgt het volop betekenis. "intellege ut credas' crede ut intellegas": Deze aansporing van St. Augustinus geldt ook de katholieke universiteiten, die geroepen zijn om de rijkdommen van de Openbaring en van de natuur onverschrokken na te speuren. Deze gezamenlijke inspanning van geloof en verstand zal het de mensen mogelijk maken het volwassen niveau te bereiken van hun menszijn, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, na de zonde in Christus nog wonderlijker herschapen en geroepen om in het licht van de Geest te stralen.
De katholieke universiteit bewerkt de ontmoeting tussen de onnaspeurlijke rijkdom van de heilsboodschap van het Evangelie enerzijds en het oneindige terrein van velerlei wetenschap anderzijds. Daar laat zij het Evangelie vlees en bloed worden. En zo biedt zij de kerk de mogelijkheid een onvergelijkelijk vruchtbare dialoog met alle mensen te beginnen van welke cultuur dan ook. Dankzij de cultuur leeft de mens zijn leven waardig; en als hij in Christus zijn vervulling vindt, zal het Evangelie hem ongetwijfeld raken en hem op alle gebied vernieuwen. En zo wordt het een vruchtbaar element voor de cultuur waaruit die mens zelf leeft.
In de wereld van vandaag, gekenmerkt door snelle ontwikkelingen op wetenschappelijk en technologisch gebied, wordt de taak van de katholieke universiteit steeds belangrijker en voorziet zij in een steeds dringender behoefte. De wetenschappelijke en technologische ontdekkingen brengen een geweldige economische en industriële groei met zich mee. Tegelijk dwingen zij onvermijdelijk tot het noodzakelijke onderzoek naar hun zinvolheid. Alleen zo is te garanderen dat die nieuwe ontdekkingen gebruikt gaan worden voor het echte welzijn van de individuele personen en van de menselijke samenleving in zijn totaliteit. Elke universiteit heeft al de taak naar die zinvolheid te zoeken, maar de katholieke universiteit is wel op een bijzondere manier geroepen in het onderzoek de morele, geestelijke en religieuze aspecten te betrekken, en vervolgens te zien wat de verworvenheden van wetenschap en techniek waard zijn in het licht van de gehele menselijke persoon.
In deze omstandigheden worden de katholieke universiteiten opgeroepen tot voortdurende vernieuwing, omdat ze universiteit zijn èn katholiek. "De zin namelijk van het wetenschappelijk onderzoek en van de technologie, de zin van de samenleving als gemeenschap en van de cultuur, ja, de betekenis zelf van de mens staat op het spel". De vernieuwing eist dat men zich heel duidelijk bewust is hoe het katholieke karakter de universiteit meer geschikt maakt zich onbevangen toe te leggen op het onderzoek naar de waarheid, een onderzoek dat dus door geen enkel privé-belang ondergeschikt wordt gemaakt of met voorwaarden omgeven.
Nadat ik aan de kerkelijke universiteiten en faculteiten de Apostolische Constitutie H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Constitutie
Sapientia Christiana
Over kerkelijke universiteiten en faculteiten (15 april 1979) gewijd had, leek het me noodzakelijk aan de katholieke universiteiten een tekst van soortgelijke strekking voor te leggen. Deze kan voor hen een soort 'Magna Charta' zijn, verrijkt met de lange en vruchtbare ervaring van de kerk op universitair gebied. Tevens staat deze tekst open voor wat gerealiseerd is en wat voor de toekomst belooft, een toekomst die moedige, vindingrijke en strikte trouw vraagt.
Dit schrijven is speciaal bedoeld voor de leiders van de katholieke universiteiten, voor de verschillende academische gemeenschappen, voor alle geïnteresseerden, met name de bisschoppen, de religieuze congregaties en kerkelijke instellingen, de vele leken die betrokken zijn bij de grootse opdracht van het hoger onderwijs. Het wil bewerken "dat er een openbare, duurzame en universele aanwezigheid van de christelijke gedachte komt in het gehele gebied van de bevordering van een hogere cultuur. Zo mogen de studenten in deze instellingen worden gevormd tot mensen die werkelijk uitblinken door hun wetenschap en die bereid zijn om de zwaardere taken in de maat schappij op zich te nemen en getuigen te zijn van het geloof in de wereld".
Behalve tot de katholieke universiteiten richt ik me ook tot de vele katholieke instellingen van hoger onderwijs. Naar hun wezen en eigen doelstelling hebben ze of sommige of alle kenmerken gemeen met een universiteit. Ze leveren hun eigen bijdrage aan kerk en samenleving hetzij door onderzoek, hetzij door vorming of beroepsopleiding. Ook al betreft dit document specifiek de katholieke universiteit, het is bedoeld voor alle katholieke instellingen van hoger onderwijs, die de boodschap van het Evangelie van Christus proberen te vertalen in het denken en in de cultuur.
Hoopvol gestemd en met groot vertrouwen spoor ik alle katholieke universiteiten aan met hun onvervangbare taak door te gaan. Hun opdracht blijkt steeds urgenter te zijn, nu de kerk te maken krijgt met de ontwikkeling van de wetenschappen en met de culturen van onze tijd.
Met al mijn broeders de bisschoppen die samen met mij belast zijn met de pastorale zorg, wil ik u deelgenoot maken van mijn diepe overtuiging, dat de katholieke universiteit beslist één van de beste instrumenten is die de kerk te bieden heeft aan onze tijd die zo op zoek is naar zekerheid en wijsheid. De kerk heeft de opdracht het Goede Nieuws te brengen aan alle mensen. Daarom mag zij haar interesse voor deze instelling nooit laten varen. Want de katholieke universiteiten helpen haar door hun onderzoek en onderwijs de oude en nieuwe cultuurschatten op een meer moderne wijze te vinden, "nova et vetera"; naar het woord van Jezus. (Mt. 13, 52)
Tenslotte richt ik me tot de hele kerkgemeenschap, in de vaste overtuiging dat de katholieke universiteiten nodig zijn voor de groei en de ontwikkeling van de christelijke cultuur en de menselijke vooruitgang. Daarom wordt heel de kerkelijke gemeenschap aangespoord haar steun te verlenen aan de katholieke instellingen van hoger onderwijs en behulpzaam te zijn bij hun proces van ontwikkeling en vernieuwing. In het bijzonder geldt deze aansporing de bescherming van de rechten en vrijheden van die instellingen in de burgermaatschappij, het verlenen van economische steun vooral in die landen die er het meest behoefte aan hebben en het hulp bieden bij de stichting van nieuwe katholieke universiteiten waar het nodig blijkt te zijn.
Ik hoop dat deze regelingen die gebaseerd zijn op de leer van het Tweede Vaticaanse Concilie en op de richtlijnen van het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), de katholieke universiteiten en de andere instituten van hoger onderwijs in staat zullen stellen hun onontbeerlijke opdracht goed te vervullen in deze nieuwe genadevolle Advent die het derde millennium binnen gezichtsbereik brengt.