Paus Benedictus XVI - 16 mei 2012
Dierbare broeders en zusters,
In de laatste catechesereeks hebben we nagedacht over het gebed in de Handelingen van de Apostelen en vandaag wil ik beginnen met het gebed in de Brieven van de heilige Paulus, de apostel van de heidenen. Ik zou vooreerst willen opmerken dat het geen toeval is dat de Brieven beginnen en eindigen met een gebed: in het begin, een dank- en lofzegging en op het einde, de wens dat Gods genade de weg van de gemeenschappen leidt aan wie de brief gericht is. Tussen de openingsformule: “In de eerste plaats breng ik door Jezus Christus dank aan mijn God” (Rom. 1, 8) en de slotwens: “De genade van de Heer Jezus zij met u” (1 Kor. 16, 23), ontplooit zich heel de inhoud van de Brieven van de apostel. Het gebed van de heilige Paulus vertoont een grote rijkdom aan vormen die gaan van dankzegging tot zegening, van lof tot vraag en voorspraak, van hymne tot smeking: een heel gamma van verwoordingen die aantonen hoe het gebed alle levenssituaties impliceert en doordringt, zowel de persoonlijke als die van de gemeenschap tot wie hij zich richt.
Een eerste element dat de apostel ons wil laten begrijpen is dat gebed niet gewoon mag gezien worden als een goed werk dat wij voor God verrichten, als ons eigen werk. Het is vooral een gave, een vrucht van de levende, levenwekkende aanwezigheid van de Vader en van Jezus Christus in ons. Zo schrijft hij in de Brief aan de Romeinen: “Evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp. Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8, 26). En wij weten hoe waar dit woord van de apostel is: wij kunnen slechts vragen te bidden zoals het hoort. Wij willen bidden maar God is ver, we hebben noch de woorden, noch de taal om tot God te spreken, zelfs de gedachte niet. Wij kunnen ons slechts openstellen, onze tijd ter beschikking stellen van God, wachten tot Hij ons zelf helpt om een echte dialoog aan te gaan. De apostel zegt: dit gebrek aan woorden, deze afwezigheid van woorden, maar ook dit verlangen om in contact te komen met God, dat is juist gebed dat de Heilige Geest niet alleen begrijpt, maar bij God brengt en interpreteert. Onze zwakheid wordt juist door de tussenkomst van de Heilige Geest, echt gebed, echt contact met God. De Heilige Geest is als de tolk die ons en God laat verstaan wat wij willen zeggen.
In het gebed ervaren wij, meer nog dan in de andere dimensies van ons bestaan, wat onze zwakheid, onze armoede, onze geschapen natuur is, omdat wij tegenover Gods almacht en transcendentie geplaatst worden. Hoe meer wij vooruitgang maken in het luisteren naar en in de dialoog met God, zodat het gebed de dagelijkse ademhaling van onze ziel wordt, des te meer bemerken wij de zin van onze beperktheden, niet alleen ten overstaan van de concrete situaties van alle dag maar ook in onze relatie met de Heer. Zo groeit in ons de behoefte Hem te vertrouwen, ons steeds meer aan Hem te geven; zo begrijpen wij dat wij niet eens weten hoe wij behoren te bidden. Vgl. Rom. 8, 26 Het is de Heilige Geest die onze onbekwaamheid te hulp komt, onze geest verlicht en ons hart verwarmt, door ons aan te zetten ons tot God te richten. Voor de heilige Paulus is gebed vooral het werk van de Geest in onze menselijkheid, die onze zwakheid op zich neemt, en mensen die gebonden zijn aan de materiële werkelijkheid tot spirituele mensen omvormt. In de Eerste Brief aan de Korintiërs zegt de apostel: “Wij hebben echter niet de geest van de wereld ontvangen, maar de Geest die van God komt. Hij doet ons inzien al wat God ons in zijn genade gegeven heeft. En daarover spreken wij, niet met woorden ontleend aan menselijke wijsheid, maar onderricht door de Geest, geestelijke gaven uitleggend aan geestelijke mensen” (1 Kor. 2, 12-13). Door in onze menselijke broosheid te wonen, verandert de Heilige Geest ons, spreekt Hij voor ons ten beste en verheft Hij ons tot bij God Vgl. Rom. 8, 26
Onze vereniging met God verwezenlijkt zich door deze aanwezigheid vermits het om de Geest gaat van Gods Zoon, in wie wij zonen geworden zijn. De heilige Paulus spreekt over de Geest van Christus Vgl. Rom. 8, 9
, niet alleen over de Geest van God. Het spreekt voor zich: indien Christus Gods Zoon is, is Zijn Geest ook Gods Geest; als dan de Geest van God, de Geest van Christus ons in het verleden nabij gekomen is in de Zoon van God en van de mensen, wordt de Geest van God ook een menselijke geest en raakt Hij ons; wij kunnen met de Geest in gemeenschap treden. Hij lijkt te zeggen, dat niet alleen God de Vader zich zichtbaar gemaakt heeft in de menswording van de Zoon, maar dat ook Gods Geest zich manifesteert in het leven en het optreden van Jezus, van Jezus Christus die geleefd heeft, gekruisigd werd, gestorven en verrezen is. De apostel brengt in herinnering: “niemand die zegt: ‘Jezus is vervloekt’, staat onder invloed van de Geest van God” (1 Kor. 12, 3). De Geest oriënteert ons hart dus naar Jezus Christus, zodanig dat: “ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij”. Vgl. Gal. 2, 20
In zijn H. Ambrosius van Milaan - Boek
De Sacramentis
Over de Sacramenten
(1 januari 387), waar hij over de Eucharistie nadenkt, zegt de heilige Ambrosius: “Wie dronken wordt van de Geest, is in Christus geworteld”. H. Ambrosius van Milaan, Boek, Over de Sacramenten, De Sacramentis (1 jan 387). 5,3,17: PL 16,450
Gebed dat door de Heilige Geest wordt bezield, brengt ons vooreerst in de conditie om iedere vorm van angst of verslaving los te laten en te overstijgen, en zo de ware vrijheid van de kinderen Gods te beleven. Zonder gebed dat ons in-Christus-zijn dagelijks, in toenemende vertrouwelijkheid, voedt, bevinden wij ons in de conditie die de heilige Paulus beschrijft in de Brief aan de Romeinen: “Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil” (Rom. 7, 19). Dit verwoordt de vervreemding van de mens, de vernietiging van onze vrijheid, omwille van onze zijnstoestand die getekend is door de erfzonde: wij willen het goede dat we niet doen en wij doen wat we niet willen, het kwaad. De apostel wil laten begrijpen dat het niet in de eerste plaats onze wil is die ons van deze conditie bevrijdt, evenmin de Wet, doch de Heilige Geest. En aangezien “waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid” (2 Kor. 3, 17), ervaren wij met het gebed de vrijheid die de Geest geeft: authentieke vrijheid, vrijheid met betrekking tot het kwaad en de zonde, voor het goede en het leven, voor God. De vrijheid van de Geest, zo zegt de heilige Paulus verder, identificeert zich nooit met losbandigheid, noch met de mogelijkheid voor het kwaad te kiezen, doch eerder met “de vrucht van de Geest (die) is liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid” (Gal. 5, 22). Dat is ware vrijheid: zijn verlangen naar het goede, naar ware vreugde, naar gemeenschap met God echt volgen, zonder zich te laten knechten door de omstandigheden die ons in andere richtingen trekken.
Dierbare broeders en zusters, de heilige Paulus leert ons dat wij ons in het gebed moeten openstellen voor de Heilige Geest, die in ons bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen, om ons ertoe te brengen ons met heel ons hart en wezen aan God te hechten. De Geest van Christus wordt de kracht van ons “zwakke” gebed, het licht van ons “uitgedoofd” gebed, het vuur van ons “dorre” gebed en geeft ons de ware innerlijke vrijheid, door ons de beproevingen van het leven te leren beleven en hun het hoofd te bieden, in de zekerheid dat wij niet alleen zijn want het opent voor ons de horizont van de mensheid en de schepping die “kreunt en barensweeën lijdt” (Rom. 8, 22).
Dank u.