Paus Benedictus XVI - 7 april 2012
Tijdens deze Paaswake heeft de Paus het Doopsel en Vormsel toegediend en de Eerste Communie gegeven aan acht jongvolwassenen, 5 vrouwen en 3 mannen.
Broeders en zusters !
Pasen is het feest van de nieuwe schepping. Jezus is opgestaan en sterft niet meer. Hij heeft de deur geopend naar een nieuw leven dat geen ziekte en dood meer kent. Hij heeft de mens meegenomen in God zelf. “Het vlees en bloed kunnen het Rijk Gods niet erven” schreef Paulus in de Eerste Brief aan de Korinthiërs (1 Kor. 15, 50). In de IIIe eeuw durfde kerkelijk auteur Tertullianus, in verband met de verrijzenis van Christus en onszelf, schrijven: “Heb vertrouwen, vlees en bloed, dankzij Christus hebt ge een plaats veroverd in de hemel en in het Rijk Gods”. Tertullianus, De resurrectione mortuorum. CCL II 994 Een nieuwe dimensie is opengegaan voor de mens. De schepping is groter en uitgestrekter geworden. Pasen is de dag van een nieuwe schepping, Pasen is de reden waarom de liturgie van vandaag begint met de oude schepping opdat we de nieuwe schepping goed zouden begrijpen. Daarom wordt bij het begin van de liturgie van de Paaswake het scheppingsverhaal gelezen. In verband daarmee zijn twee dingen zeer belangrijk in de context van de liturgie van vandaag. Ten eerste wordt de schepping voorgesteld als een geheel waarvan het fenomeen ‘tijd’ deel uitmaakt. De zeven dagen zijn een beeld van een totaliteit die zich afspeelt in de tijd. Ze zijn zo geschikt met het oog op de zevende dag, de dag waarop alle schepselen vrij zijn voor God en voor elkaar. De schepping is dus gericht op de communio tussen God en het schepsel; zij bestaat opdat er ruimte zou zijn voor een antwoord op de glorie van God, een ontmoeting van liefde en vrijheid. Ten tweede beluistert de kerk tijdens het scheppingsverhaal van de Paaswake vooral de eerste zin : “God zegt : ‘Er zij licht!’” (Gen. 1, 3) Het verhaal van de schepping begint op symbolische wijze door de schepping van het licht. De zon en de maan zullen slechts op de vierde dag geschapen worden. Het verhaal van de schepping noemt hen bronnen van licht die God aan het firmament van de hemel heeft geplaatst. Zo ontneemt hij hen bewust het goddelijk karakter dat de grote religies hen hadden toegekend. In niets zijn ze goddelijk. Het zijn lichtende lichamen, geschapen door de ene God. Zij worden daarentegen voorafgegaan door het licht dat de glorie van God weerspiegelt in de natuur van het wezen dat geschapen wordt.
Maar hoe kan dit gebeuren? Hoe kan dit tot bij ons komen zodanig dat het niet bij woorden blijft, maar een werkelijkheid wordt waarin wij betrokken zijn? Door het sacrament van het Doopsel en het Vormsel heeft de Heer een brug naar ons toe gebouwd, waarover die nieuwe dag tot bij ons kan komen. Tijdens het Doopsel zegt de Heer tot diegene die het ontvangt: Fiat lux – er moet licht komen. De nieuwe dag, de dag van het onverwoestbaar leven komt ook tot bij ons. Christus neemt je bij de hand. Vanaf nu zul je door hem gedragen worden om zo in het licht, in het ware leven te komen. Daarom noemde de primitieve Kerk het Doopsel “photismos” – verlichting.
Beste vrienden, nog één gedachte over het licht en de verlichting of illuminatie zou ik hieraan willen toevoegen. Tijdens de Paaswake, de nacht van de nieuwe schepping, stelt de Kerk het mysterie van het licht voor aan de hand van een zeer bijzonder en nederig symbool: de paaskaars. Het is een licht dat leeft dankzij het offer. De kaars verlicht terwijl ze zichzelf verteert. Zichzelf gevend, geeft ze licht. Op een wonderlijke manier stelt ze op die wijze het paasmysterie van Christus voor, die zichzelf gevend, het grote licht wordt.
Daarbij kunnen we ook nadenken over het feit dat het licht van de kaars vuur is. Het vuur is een kracht die de wereld vorm geeft, een kracht die herschept. En het vuur geeft warmte. Ook daar wordt het mysterie van Christus weer zichtbaar. De Christus, het licht dat vuur is, is de vlam die het kwade verbrandt en zodoende de wereld en onszelf omvormt. “Wie dicht bij mij staat, is dicht bij het vuur”, is een woord van Jezus, ons overgeleverd door Origines. En dit vuur is tezelfdertijd warmte, geen koud licht, maar een licht waarin de warmte en de goedheid van God samenkomen.
De grote hymne van het Exultet, die de diaken zingt bij het begin van de paasliturgie brengt op een zeer discrete wijze een ander aspect onder de aandacht. Hij herinnert ons eraan dat de grondstof, de bijenwas, op de eerste plaats te danken is aan het werk van de bijen. En zo wordt de hele schepping erbij betrokken. Met de was wordt de schepping draagster van het licht. Maar volgens het gedachtegoed van de Woestijnvaders, is er ook een impliciete verwijzing naar de Kerk. De samenwerking van de levende gemeenschap van de gelovigen in de Kerk, is bijna gelijk aan het werk van de bijen. Zij bouwt aan de gemeenschap van het licht. Op deze wijze kunnen we in de bijenwas een oproep zien, aan ons gericht en aan onze communio binnen de communauteit van de Kerk, opdat, via haar, het licht van de Christus de wereld zou verlichten.
Laat ons nu tot de Heer bidden om ons de vreugde van licht te laten ervaren en vragen we Hem dat wijzelf dragers van zijn licht mogen worden opdat doorheen de Kerk de schittering van het gelaat van de Christus in de wereld moge komen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1
Amen.