Paus Benedictus XVI - 19 december 2010
Sint Ambrosius merkt hierbij op dat “in Jozef de beminnenswaardigheid en de figuur van de rechtvaardige was om zo zijn kwaliteit als getuige nog waardiger te maken”. H. Ambrosius van Milaan, Expositio Evangelii secundum Lucam. II, 5: CCL 14, 32-33 Hij – zo vervolgt Ambrosius – “zou de tempel van de Heilige Geest, de Moeder van de Heer, de schoot die vruchtbaar was geworden door het mysterie, niet hebben kunnen besmetten”. H. Ambrosius van Milaan, Expositio Evangelii secundum Lucam. II, 6: CCL 14, 33 Alhoewel hij zich ontdaan had gevoeld, handelt Jozef “zoals de engel van de Heer hem had opgedragen”, in de zekerheid dat hij een juiste taak volbrengt. Ook door de naam ‘Jezus’ te geven aan dit Kind dat heerst over geheel het universum, schaart Jozef zich in de rij van nederige en trouwe dienaars, gelijkend op de engelen en de profeten, de martelaren en de apostelen – zoals het bezongen wordt in oude oosterse hymnen. Door getuigenis af te leggen van de maagdelijkheid van Maria, van het gratuite handelen van God en door het aardse leven van de Messias te beschermen verkondigt Jozef het wonder van de Heer. Laten we dus de wettige vader van Jezus Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 532 vereren want in hem toont zich de nieuwe mens, die met vertrouwen en moed naar de toekomst kijkt en niet zijn eigen project volgt maar zich geheel toevertrouwt aan de oneindige barmhartigheid van Hem die de profetieën zal vervullen en de tempel van het heil opent.