"TU ES PETRUS, ET SUPER HANC PETRAM AEDIFICABO ECCLESIAM MEAM"Vierde Gewoon Openbaar Consistorie tijdens dit Pontificaat, waaronder de creatie van 22 nieuwe Kardinalen - Sint Pietersbasiliek
(Soort document: Paus Benedictus XVI - Toespraak)
Paus Benedictus XVI -
18 februari 2012
"TU ES PETRUS, ET SUPER HANC PETRAM AEDIFICABO ECCLESIAM MEAM"
Vierde Gewoon Openbaar Consistorie tijdens dit Pontificaat, waaronder de creatie van 22 nieuwe Kardinalen - Sint Pietersbasiliek
Geachte broeders,
dierbare broeders en zusters,
Met deze woorden heeft de intredezang ons ingeleid in de plechtige en indrukwekkende ritus van het gewone openbare consistorie voor de creatie van de nieuwe kardinalen, het opzetten van de baret, het overhandigen van de ring en het toewijzen van de titelkerk. Het zijn de doeltreffende woorden waarmee Jezus Petrus heeft gemaakt tot het hechte fundament van de Kerk. Van dit fundament vertegenwoordigt het geloof de kwalitatieve factor: Simon wordt immers Petrus – rots –, aangezien hij zijn geloof heeft beleden in Jezus de Messias en de Zoon van God. Bij de verkondiging van Christus wordt de Kerk met Petrus verbonden en wordt Petrus in de Kerk geplaatst als rots; maar Hij die de Kerk opbouwt, is Christus zelf, Petrus moet een bijzonder element in de opbouw zijn. Hij moet het zijn door de trouw aan zijn belijdenis, gedaan in Caesarea Philippi, krachtens de woorden: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.”
De woorden die door Jezus tot Petrus worden gericht, laten het kerkelijke karakter van de gebeurtenis van vandaag goed uitkomen. De nieuwe kardinalen worden immers door het toewijzen van een titelkerk in deze stad of van een suburbicarisch bisdom in alle opzichten ingevoegd in de Kerk van Rome, die wordt geleid door de opvolger van Petrus, om nauw met hem samen te werken in het besturen van de universele Kerk. Deze dierbare broeders, die zo dadelijk deel zullen gaan uitmaken van het college van kardinalen, zullen zich door nieuwe en nog sterkere banden niet alleen verenigen met de Paus van Rome, maar ook met de gehele, over de wereld verspreide gemeenschap van de gelovigen. Bij het verrichten van hun bijzondere dienst ter ondersteuning van het Petrusambt zullen de nieuwe dragers van het purper immers geroepen zijn de gebeurtenissen, de problemen en de pastorale criteria te overwegen en te beoordelen die de zending van heel de Kerk betreffen. Bij deze delicate taak zal hun het geloofsgetuigenis, door de prins van de apostelen met zijn leven en dood afgelegd, tot voorbeeld en hulp zijn: hij heeft uit liefde voor Christus zichzelf gegeven tot het uiterste offer.
Zo dient ook het opzetten van de rode baret te worden verstaan. Aan de nieuwe kardinalen wordt de dienst toevertrouwd van de liefde: liefde voor God, liefde voor zijn Kerk, liefde voor de broeders en zusters met een absolute en onvoorwaardelijke overgave, tot bloedvergieten toe, zoals de formule bij het opzetten van de baret zegt en zoals de rode kleur van de kleding die men draagt, aangeeft. Van hen wordt bovendien gevraagd de Kerk te dienen met liefde en kracht, met de helderheid en duidelijkheid van leermeesters, met de energie en de sterkte van herders, met de trouw en de moed van martelaren. Het gaat erom uitstekende dienaren te zijn van de Kerk die in Petrus het zichtbare fundament van de eenheid vindt.
In de passage uit het Evangelie die zojuist is voorgelezen, presenteert Jezus zich als dienaar en biedt Hij zichzelf aan als voorbeeld dat moet worden nagedaan en nagevolgd. Tegen de achtergrond van de derde aankondiging van het lijden, de dood en de verrijzenis van de Mensenzoon tekent zich in fel contrast de scène af van de twee zonen van Zebedeüs, Jacobus en Johannes, die nog steeds dromen najagen van heerlijkheid naast Jezus. Zij vroegen Hem: “Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter- en de ander aan uw linkerhand moge zitten” (
Mc. 10, 37). Het antwoord van Jezus is bliksemsnel en zijn vraag onverwacht: “Ge weet niet wat ge vraagt. Zijt ge in staat de beker te drinken die Ik drink?” (
Mc. 10, 38). De toespeling is zeer duidelijk: de kelk is de kelk van het lijden, die Jezus aanvaardt om de wil van de Vader te doen. De dienst aan God en aan de broeders en zusters, de zelfgave: dat is de logica die het authentieke geloof als een stempel op ons dagelijks leven drukt en daarin ontwikkelt en die daarentegen niet de wereldse stijl van macht en heerlijkheid is.
Jacobus en Johannes laten met hun vraag zien dat zij de logica van het leven waarvan Jezus getuigt, niet begrijpen, de logica die – volgens de Meester – de leerling in zijn geest en in zijn handelen moet kenmerken. En de verkeerde logica huist niet alleen in de zonen van Zebedeüs, omdat die volgens de evangelist ook “de andere tien” apostelen besmet, “die kwaad werden op Jakobus en Johannes” (
Mc. 10, 41). Zij worden kwaad, omdat het niet gemakkelijk is binnen te treden in de logica van het Evangelie en die van macht en heerlijkheid te verlaten. De heilige Johannes Chrysostomus zegt dat alle apostelen nog onvolmaakt waren, zowel degenen die zich willen verheffen boven de tien, als de anderen die jaloers op hen zijn
Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Mattheüs, In Matthaeum Homilia. 65, 4, in: PG 58, 622. En wanneer hij de parallelplaatsen in het Evangelie volgens Lucas becommentarieert, voegt de heilige Cyrillus van Alexandrië eraan toe: “De leerlingen waren vervallen tot menselijke zwakheid en discussieerden onder elkaar erover wie het hoofd was en meer dan de anderen was ... Dit is gebeurd en is ons verteld om er ons voordeel mee te doen ... Wat de heilige apostelen is overkomen, kan voor ons een aansporing blijken tot nederigheid”
H. Cyrillus van Alexandrië, Commentaar op het Evangelie volgens Lucas, Commentarii in Lucam. 12, 5, 24, in: PG 72, 912. Deze episode geeft Jezus de gelegenheid om zich tot alle leerlingen te richten en “hen bij zich te roepen,” als om hen tegen zich aan te drukken, een enig en ondeelbaar lichaam te vormen met Hem en aan te geven wat de weg is om tot de ware heerlijkheid te komen, de heerlijkheid van God: “Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden, hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. Dit mag bij ú niet het geval zijn; wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn moet de slaaf van allen zijn” (
Mc. 10, 42-44).
Heersen en dienstbaarheid, egoïsme en altruïsme, bezit en gave, belang en belangeloosheid: die elkaar ten diepste tegensprekende vormen van logica staan te allen tijde en overal tegenover elkaar. Er bestaat geen enkele twijfel over de weg die door Jezus wordt gekozen: Hij beperkt zich niet ertoe deze de leerlingen van toen en vandaag met woorden te wijzen, maar doorleeft deze in zijn vlees. Hij legt immers uit: “Ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (
Mc. 10, 45). Deze woorden werpen een bijzonder intens licht op het huidige openbare consistorie. Zij weerklinken in de diepte van de ziel en zijn een uitnodiging en herinnering, een opdracht en een bemoediging in het bijzonder voor u, geliefde en geachte broeders, die op het punt staan op te worden genomen in het college van kardinalen.
Volgens de Bijbelse traditie is de Mensenzoon Hij die de macht en de heerschappij van God ontvangt
Vgl. Dan. 7, 13. v.
. Jezus verklaart zijn zending op aarde door op de figuur van de Zoon die van de lijdende Dienaar te leggen, zoals die door Jesaja wordt beschreven
Vgl. Jes. 53, 1-12
. Hij ontvangt de macht en de heerlijkheid alleen als ‘slaaf’; maar Hij is slaaf, in zoverre Hij het lot van leed en zonde van heel de mensheid op zich neemt. Zijn dienstbaarheid verwezenlijkt zich in de algehele trouw en volle verantwoordelijkheid jegens de mensen. Daarom wordt het vrij aanvaarden van zijn gewelddadige dood de prijs voor de bevrijding voor velen, wordt dit het begin en het fundament van de verlossing van iedere mens en heel het menselijk geslacht.
Geliefde broeders, die op het punt staan te worden opgenomen in het college van kardinalen, moge de totale zelfgave van Christus op het kruis voor u begin, stimulans en kracht zijn voor een geloof dat werkzaam is in de liefde. Moge uw zending in de Kerk en in de wereld altijd en alleen ‘in Christus’ zijn, moge zij beantwoorden aan de logica van Hem en niet aan die van de wereld, moge zij worden verlicht door het geloof en bezield door de liefde die van het roemrijke kruis van de Heer tot ons komen. Op de ring die ik u zo dadelijk zal overhandigen, staan de heilige Petrus en Paulus afgebeeld, met in het midden een ster, die aan de Moeder Gods doet denken. Door deze ring te dragen, wordt u dagelijks opgeroepen zich het getuigenis te herinneren dat de twee apostelen hebben gegeven voor Christus tot de marteldood toe hier in Rome, en zo de Kerk met hun bloed bevruchtten. Terwijl de verwijzing naar de maagd Maria voor u altijd een uitnodiging zal zijn haar te volgen die onwrikbaar was in haar geloof en een nederige dienstmaagd van de Heer.
Aan het slot van deze korte overweging zou ik mijn groet en woord van dank willen richten tot u allen, hier aanwezig, in het bijzonder tot de officiële delegaties van verschillende landen en de afvaardigingen van de talrijke bisdommen. De nieuwe kardinalen zijn in hun dienst geroepen altijd trouw te blijven aan Christus en zich daarbij alleen te laten leiden door zijn evangelie. Geliefde broeders en zusters, bidt dat zich in hen altijd onze enige Herder en Meester levend weerspiegelt, de Heer Jezus, bron van alle wijsheid, die allen de weg wijst. En bidt ook voor mij, opdat ik aan het volk van God altijd getuigenis kan afleggen van de zekere leer en met zachtmoedige standvastigheid aan het roer van de Kerk kan staan. Amen!
© 2012, Libreria Editrice Vaticana/Analecta Aartsbisdom Utrecht 2012/1
Vert.: drs. H.M.G. Kretzers