William Kardinaal Levada - 6 februari 2012
De vierde algemene overweging in de Congregatie voor de Geloofsleer
Rondzendbrief om de bisschoppenconferenties te helpen richtlijnen op te stellen voor de behandeling van gevallen van seksueel misbruik van minderjarigen door clerici
(3 mei 2011) gaat rechtstreeks over de geestelijkheid. De bisschop heeft altijd “de plicht al zijn priesters als een vader en broeder te behandelen.” Als een uitdrukking van zijn vaderlijke en broederlijke zorg voor al zijn priesters moet de bisschop programma’s van voortgaande vorming aanbieden, in het bijzonder in de eerste jaren van het priesterschap. Als een vader moet de bisschop zorg dragen voor het gebedsleven van zijn priesters, hen aanmoedigen elkaar als broeders te ondersteunen en samen te werken in de zorg voor elkaar, elkaar oproepend tot een heiliger en meer perfecte dienst aan de kudde van Christus.
Naast voortdurende educatie en het geestelijk steunen van zijn priesters heeft de bisschop de verantwoordelijkheid om gepaste materiële steun aan zijn priesters te bieden, inclusief priesters die beschuldigd of schuldig bevonden zijn aan seksueel misbruik, in overeenstemming met het Kerkrecht. Hoewel een bisschop het werk van een beschuldigde geestelijke kan en mag beperken, zoals gerechtvaardigd door omstandigheden, zelfs gedurende het vooronderzoek Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1722 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Normae de gravioribus delictis (21 mei 2010), 19, heeft hij als een vader een broeder ook de plicht om de goede naam van zijn priesters te beschermen, en moet hij al het haalbare doen om de reputatie van een geestelijke die onjuist beschuldigd is te rehabiliteren.