Paus Benedictus XVI - 14 september 2012
De banden tussen Christenen en Joden zijn talrijk en sterk. Zij zijn verankerd in een kostbaar gemeenschappelijk spiritueel erfgoed. Om te beginnen is er het gemeenschappelijke geloof in één God, de Schepper, die zich openbaart, zich voor eeuwig aan de mensen bindt en uit liefde de verlossing wil. Dan is er de Bijbel, waarvan veel voor Joden en Christenen gemeenschappelijk is. Voor beiden is het het Woord van God. Het feit dat beiden zich beroepen op de Heilige Schrift drijft hen dichter naar elkaar toe. Bovendien werd Jezus, een zoon van het uitverkoren Volk, geboren als jood, en hij leefde en stierf als Jood. Vgl. Rom 9, 4-5 Maria, zijn Moeder, nodigt ons ook uit de joodse wortels van het christendom te herontdekken. Deze nauwe banden vormen een unieke schat waar Christenen trots op zijn en waarvoor zij in de schuld staan bij het uitverkoren Volk. Het Jood-zijn van de Nazarener maakt het voor Christenen mogelijk vreugdevol te proeven van de wereld van de Belofte en leidt hen zonder meer binnen in het geloof van het uitverkoren Volk, zodat zij daar deel van worden. Maar de persoon en diepste identiteit van Jezus verdeelt hen juist weer, want Christenen erkennen in hem de Messias, de Zoon van God.