H. Paus Pius X - 8 september 1907
Om dit onderwerp over het geloof en wat daaruit voortvloeit te besluiten, moeten Wij, eerbiedwaardige Broeders, nog nagaan welke verklaring de modernisten hieromtrent brengen.
Hun algemeen beginsel in deze is: In een levende godsdienst is niets onveranderlijk en deze moet daarom veranderlijk zijn. Als men hiervan uitgaat komt men tot wat men wel het hoofdpunt van heel hun stelsel kan beschouwen: "De evolutie". Dogma, Kerk, eredienst, heilige boeken, ja ook het geloof, dat alles is onderworpen aan de wet der evolutie, tenzij men aanneemt dat alles in een staat van ontbinding verkeert. Dat kan niet verwonderlijk schijnen als men voor ogen houdt wat de modernisten over al deze dingen beweren.
Aangenomen dat de wet der evolutie juist is, dan geven de modernisten het verloop van deze evolutie als volgt weer; vooreerst wat het geloof betreft. Volgens hun leer was het geloof aanvankelijk grof van vorm. Het was gemeenschappelijk aan alle mensen daar deze geloofsvorm ontsproot aan de menselijke natuur en aan het leven zelf. Met de levensontwikkeling kwam de vooruitgang. Dit gebeurde niet door bijvoegsels die van buiten gekomen zouden zijn, maar doordat het godsdienstig aanvoelen sterker naar voren kwam in het bewustzijn. Deze evolutie voltrok zich op tweevoudige wijze: Negatief, door uitsluiting van alle vreemde elementen, zoals verwantschap en stamgebruiken. Verder positief: De grotere verstandelijke ontwikkeling en cultuur gaven aan het godsbegrip een bredere inhoud en brachten meer licht in het godsdienstig aanvoelen dat hierdoor meer verfijnd werd.
Met de evolutie van het geloof ging het niet anders als met de hierboven beschreven oorsprong van het geloof. Hierbij doet zich echter ook de invloed gelden van buitengewone mensen, die wij profeten noemen en waarvan Christus de grootste was. Hun leven had iets geheimzinnigs en het geloof schreef dit toe aan goddelijke inwerking. Vervolgens deed men tot dusver onbekende ervaringen op die aangepast waren aan de eigentijdse behoeften.
De evolutie van het dogma moet men toeschrijven aan door het geloof te overwinnen tegenstand: vijanden moesten worden verslagen; tegenspraak moest worden weerlegd. Hieraan is nog toe te voegen een onaflaatbaar streven om steeds dieper door te dringen in de mysteries van het geloof. Andere voorbeelden achterwege latend beperken we ons tot één feit: Christus. Het bepaald goddelijke dat het geloof in Hem zag groeide geleidelijk meer en meer aan totdat Hij uiteindelijk voor God zelf werd gehouden.
De evolutie van de eredienst is vooral het gevolg van de noodzaak zich aan te passen aan de gewoonten en overleveringen der volkeren. Ook deed zich hier de behoefte gelden om voordeel te halen uit de waarde welke bepaalde daden krijgen als zij tot gewoonte geworden zijn.
Voor de evolutie der Kerk moet men de oorzaak uiteindelijk zoeken in de noodzaak zich aan te passen aan historische omstandigheden en de gegeven vormen van het burgerlijk bestuur. Aldus spreken zij over bepaalde punten.
Alvorens verder te gaan moeten Wij met nadruk wijzen op hun zogenaamde leer der "noodwendigheden of behoeften". Bij alles wat Wij besproken hebben is deze leer als de grondslag en basis en zulks ook van de merkwaardige methode, die door hen de geschiedkundige methode genoemd wordt.