H. Paus Pius X - 8 september 1907
Zij maken hier weer duidelijk gebruik van de regels die voor de wetenschap en het geloof worden gehanteerd. Daar ging het over het voorwerp van beide; hier echter over de doelstellingen. Zoals we omwille van het voorwerp geloof en wetenschap als losstaande van elkaar gezien hebben: zo staan ook Kerk en staat los van elkaar wegens de doelstellingen die zij nastreven. De staat streeft naar een tijdelijk, de Kerk naar een geestelijk doel. Vroeger was het tijdelijke ondergeschikt aan het geestelijke. Bij gemengde vraagstukken trad de Kerk op als meesteres en koningin omdat werd aangenomen dat zij rechtstreeks door God was ingesteld, de bewerker van de bovennatuurlijke orde. In onze tijd wordt dat echter door wijsgeren en historici afgewezen. Kerk en staat moeten dus van elkaar gescheiden worden, zoals de katholiek van de staatsburger. Daarom heeft ieder katholiek, omdat hij ook staatsburger is, het recht en de plicht om het welzijn van de staat te bevorderen, eventueel met afwijzing van het kerkelijk gezag, van de wensen van dit gezag, van raadgevingen en voorschriften, zelfs met minachting van berispingen. Onder welk voorwendsel dan ook aan een staatsburger een gedragslijn te willen voorschrijven is kerkelijk machtsmisbruik, waartegen men zo sterk mogelijk dient op te treden.
Dit alles, eerbiedwaardige Broeders, vloeit uit dezelfde opvattingen voort, welke onze voorganger, Pius VI, in de Apostolische Constitutie "Paus Pius VI - Constitutie
Auctorem fidei - Errores Synodi Pisoriensis
Tegen de Gallicaanse en Jansenistische dwalingen van de Synode van Pistoia (1786)
(28 augustus 1794)" plechtig veroordeeld heeft. Paus Pius VI, Constitutie, Tegen de Gallicaanse en Jansenistische dwalingen van de Synode van Pistoia (1786), Auctorem fidei - Errores Synodi Pisoriensis (28 aug 1794), 2-3. Stelling 2: "De stelling die zegt, dat God aan de Kerk de macht gegeven heeft om ze mee te delen aan de herders, die daarvan de bedienaren zijn voor het heil van de zielen, aldus verstaan, dat de kerkelijke heiligings- en bestuursmacht door de herders aan de gemeenschap van de gelovigen ontleend wordt, is ketters." Stelling 3: "De andere, die beweert, dat de Paus van Rome het hoofd van de bediening is, zo uitgelegd, dat de Paus van Rome niet in de persoon van de H. Petrus van Christus, maar van de Kerk zijn macht tot uitoefening van de bediening ontvangt, een macht, die hij als opvolger van Petrus, waarachtig stedehouder van Christus en hoofd van de gehele Kerk over de ganse wereld bezit, is ketters." Denz. 1502-1503/2602-2603