H. Paus Paulus VI - 8 maart 1967
Dierbare Zonen en Dochters!
De audiëntie waaraan u nu deelneemt, dient om te voldoen aan Ons verlangen, en misschien ook dat van u, naar bevestiging van uw katholieke geloof. Welke andere, betere gave kunnen Wij voor u verlangen? We denken aan de enorme nood, waarin uw zielen zich bijna onvermijdelijk moeten bevinden nu ze ondergedompeld zijn in de stormachtige zee van de moderne mentaliteit met betrekking tot religie, en, meer bepaald, met betrekking tot het geloof; en we denken dat u, die naar deze ontmoeting gekomen bent, verwacht te genieten van een moment van spirituele rust, een moment van religieuze zekerheid, een moment van vreugdevolle verademing in de innerlijke ervaring van de verkwikkende kracht van het geloof. Hier is de haven der rust, hier is de vaste grond van de stabiliteit: en voor u willen Onze stem en Onze zegen deze zaligmakende en beslissende bevestiging verkrijgen.
Ons apostolisch ambt geeft Ons daartoe de verplichting en de macht. En om deze soevereine weldaad in het gehele Volk van God te verspreiden hebben Wij de aanstaande viering van het eeuwfeest van het martelaarschap van de Heilige Apostelen Petrus en Paulus bekend gemaakt. Maar ondertussen kunnen Wij u een overweging voorhouden, die goed past bij de Post-conciliaire periode waarin de gehele Kerk de doctrinaire schat, die het Tweede Vaticaans Concilie ons heeft nagelaten, moet bestuderen en erover moet mediteren. En de overweging gaat over de gedachte die het Concilie heeft uitgedrukt met betrekking tot het geloof. Dit zal zeker een thema zijn voor groot onderzoek door theologen en geschiedkundigen; Wij zullen Ons beperken door er slechts melding van te maken.
Wat is de leer van het Tweede Vaticaans Concilie over het geloof? Wie deze vraagt stelt, bemerkt onmiddellijk dat het laatste Concilie geen eigenlijke verhandeling over het geloof heeft nagelaten, zoals andere Concilies wel hebben gedaan. De leer van het Tweede Concilie van Orange (in 529), het Concilie “Arausicanum” II, voorgezeten door de H. Caesarius van Arles, blijft bijvoorbeeld beroemd; het was geen oecumenisch Concilie, maar was van veel belang vanwege de strijdvragen en discussies waarin het zich begaf, en vanwege de leer, die het in navolging van de H. Augustinus onderwees, in het bijzonder over de genade die nodig is om tot het rechtvaardigende geloof te komen, en die Paus Bonifatius II bevestigde. Vgl. 2e Synode van Orange, Canones (3 juli 529), 6. (vgl. Munsi, VIII, 714; 735; Hefele-Leclercq, II; DH 375 (DS 178) Zo kunnen we ook de leringen van het Concilie van Trente over het geloof niet vergeten, in het bijzonder over de noodzaak dat het geloof wordt aangevuld met de liefde Concilie van Trente, 6e Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 39. DH 1559 (DS 819) en met de sacramentale genade. Concilie van Trente, 6e Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 41-46. DH 1561-1566 (DS 821-826) Verder sprak het Eerste Vaticaans Concilie uitdrukkelijk over het geloof en wel in haar beroemde Constitutie “1e Vaticaans Concilie
Dei Filius
3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof
(24 april 1870)” (van het jaar 1870), in het bijzonder in de hoofdstukken 1e Vaticaans Concilie
Dei Filius
3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof
(24 april 1870) en 1e Vaticaans Concilie
Dei Filius
3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof
(24 april 1870), waarin de functies van de intelligentie en de wil, die samenwerken met de genade in de acte van geloof, worden gepreciseerd en waarin de verbanden tussen het geloof en de rede worden getoond 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 10-22. DH 3008-3020 (DS 1789-1800): deze leringen hebben aan de theologie, de apologetiek, de spiritualiteit en ook de praktische activiteit van de Kerk tot in onze dagen stof gegeven voor studie en discussie. vgl. R. Aubert, Questioni attuali intorno all’atto di fede, in Problemi e Orientamenti di Teol. domm., vol. II, 655 ss.
Waarom heeft het Tweede Oecumenische Vaticaanse Concilie ons dan niet een “hoofdstuk” nagelaten dat uitdrukkelijk gewijd is aan het geloof, wanneer dit nog steeds in het middelpunt van de controversie en van het religieuze leven staat? Voorzichtigheid is geboden. Dit veronderstelde verzuim is door sommigen in verband gebracht met één van de programmapunten van het recente Concilie, namelijk dat er geen nieuwe plechtige dogmatische definities worden gegeven; dit heeft in sommigen het idee gewekt dat de dogmatische definities vormen zijn die achterhaald zouden zijn door de katholieke onderrichting, en dat het Concilie daarom beschouwd zou kunnen worden als een bevrijding van de eeuwenoude dogma’s en bijbehorende anathema’s. Het geloof, zegt men, is niet het letterlijk opgevatte dogma; dat bestaat uit vaste formules die enorme en onuitsprekelijke en onuitputtelijke waarheden trachten te definiëren. En dat is zo; ook de H. Thomas leert ons dat de acte van geloof niet eindigt bij de formules die haar uiteenzetten, maar bij de werkelijkheid waarnaar ze verwijzen; maar niet zonder een integrale visie op deze doctrine Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 1, a. 2, ad 2 Ook merkt men op dat het geloof een kracht heeft die ons gegeven is door de Heilige Geest, en dat het daarom zou lijken alsof geen enkele tussenpersoon haar een bepaalde discipline op zou horen te leggen; zo zou men niet zien welke functie een leergezag zou kunnen hebben die haar definieert en onder zijn hoede houdt; zo zou het geloof vrij moeten zijn van beperkingen van buitenaf, en het geweten als innerlijk instrument ter ontcijfering moeten hebben; en men zou onder de mensen daarom verschillende concepties en verschillende geloofsinhouden kunnen hebben.