
De Bisschoppen van Nederland - 1 mei 1954
De viering van het eeuwfeest van het herstel der hiërarchie was een grote voldoening voor uw Bisschoppen en naar wij vertrouwen ook voor ons gelovige katholieke volk. Zij was de uiting van het dankbare bewustzijn, dat de katholieke Kerk van Nederland onder Gods zegen tot een zekere groei en volwassenheid was gekomen. Katholiek Nederland trad naar voren in een zekere rijpheid en volheid, als een levend organisme, waarin naast de vitale organen van gezinnen, parochies en bisdommen velerlei instituten en verenigingen vaste vorm hadden gekregen, als een klein maar waardig onderdeel van de ene heilige katholieke Kerk. Het deed ons allen goed de woorden te beluisteren, die onze opperherder zowel persoonlijk als bij monde van zijn afgezant op dat plechtig moment tot ons sprak.
Ofschoon wij ook hierover in nederigheid en besef van eigen zwakheid en onvermogen met Sint Paulus moeten getuigen: “non quasi ex nobis” (2 Kor. 3, 5) dat dit niet aan onze verdiensten mag toegeschreven worden, toch mogen wij vaststellen, dat dit gelukkige resultaat van een eeuw van godsdienstig leven en apostolaat mag worden toegeschreven aan de trouw, waarmee herders en gelovigen zich hebben gehouden aan de richtlijnen van de Pausen, aan de vaste en wijze leiding welke door onze voorgangers aan het gelovige volk werd gegeven, aan de volgzaamheid, eenheid en solidariteit, waarmee priesters en gelovigen hebben gewerkt en gestreden, aan het élan waarmee werd gewerkt aan de opbouw van het Godsrijk, naar binnen en naar buiten.
God vraagt van ons, dierbare gelovigen, dat wij dat werk voortzetten: dat wij ons bezinnen, telkens weer opnieuw, op de situatie van het ogenblik, dat wij met beleid en eendracht de oplossing zoeken voor de nieuwe problemen en noden welke het leven, dat volgens het woord Gods “een strijd” is, met zich meebrengt.
Het is steeds moeilijk, dierbare gelovigen, de situatie van een bepaald ogenblik goed te zien. Zekere is, dat er zich in Nederland momenteel veel wijzigingen en kenteringen merkbaar maken. Enerzijds is er een verblijdende bezinning in vele geesten, anderzijds is er echter veruiterlijking en verwarring. Er is een groeiend verlangen naar meer eigen en meer verantwoord geestelijk leven, maar is ook veel vervlakking en verzinnelijking. Er zijn vele spontane impulsen naar vernieuwing en verdieping naast een toenemende ontkerkelijking. Terwijl velen verlangen naar een meer persoonlijke houding tegenover en een meer persoonlijke beleving van onze leer en onze rijkdom in Christus, lopen sommigen van hen het gevaar, dat zij de waarde en de noodzaak van onze verbondenheid en eenheid uit het oog verliezen. In wezen is dit een verlangen naar méér geest, waarbij echter tevens de vorm in het oog gehouden moet worden, welke nodig is om die geest niet alleen persoonlijk, maar vooral ook samen te beleven en aan de medemensen mede te delen.
In het algemeen leven wij in een tijd, waarin alles meer overeenkomstig zijn psychologisch diepte en echtheid beoordeeld en gewaardeerd wordt. Dit verklaart de neiging van de moderne mens om de waarde en betekenis der dingen scherp te onderscheiden: het echte van de schijn, het innerlijke van de vorm, het blijvend wezenlijke van de tijdelijke vorm, dat wat in zich noodzakelijk is van hetgeen wettelijk is voorgeschreven. Dit streven hoeft men geenszins te betreuren; het kan ons échter en dieper maken; maar het moet met voorzichtigheid worden beleefd en worden geleid, om de nodige eerbied te behouden voor de wet en voor de positieve leiding van het gezag, en om geen afbreuk te doen aan vormen en instituten, welke met veel moeite en offers zijn opgebouwd en waarin de mogelijkheid en een waarborg is gelegen om verder te bouwen aan een christelijke gemeenschap.
In deze tijd van ontwikkeling voelen wij ons gesteld voor het probleem in welke consequentie het vruchtbare beleid van onze voorgangers moet worden gehandhaafd, wanneer men daarbij bezinning op en aanpassing aan de nieuwe tijd en de nieuwe mens volledig tot gelding wil doen komen. Dit bracht ons er toe om, na het licht van de Heilige Geest te hebben afgesmeekt en na veel beraad, het katholieke volk van Nederland een mandement voor te leggen over “De katholiek in het openbare leven van deze tijd”. Wij vertrouwen op de geest van geloof, waarmee gij, evenals uw voorouders, de lering en leiding van uw herders steeds in religieuze eerbied en grote volgzaamheid pleegt op te nemen, niet alleen ten aanzien van waarheden welke wij u op gezag van God en zijn Kerk voorhouden, maar ook in zaken van praktisch beleid, waarin wij als uw door God gestelde herders leiding moeten geven.