
H. Paus Johannes Paulus II - 3 februari 2005
Binnen de horizon van de Christelijke antropologie is het wel bekend dat het moment van de dood van een persoon bestaat uit het definitieve verlies van de constitutatieve eenheid van lichaam en ziel. Iedere mens is in zoverre in leven precies zover als hij of zij "corpore et anima unus" is 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 14 en hij of zij bestaat voor zolang als dit substantiële eenheid-in-totaliteit blijft voortbestaan. In het licht van deze antropologische waarheid is het duidelijk, zoals ik eerder gelegenheid heb gehad om op te merken, dat "de dood van een persoon, verstaan in de primaire betekenis, een gebeurtenis is dat geen wetenschappelijke techniek of empirische methode direct kan ontdekken" H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, 18e Internationale Congres van het Transplantatie Genootschap, Orgaantransplantatie (29 aug 2000), 4
Vanuit een klinisch oogpunt echter is de enige correcte manier - en ook de enig mogelijke weg - om het probleem van het vaststellen van de dood van een mens te beantwoorden, die van de aandacht voor en onderzoek naar de factoren van adequate "tekenen van dood", bekend door de fysieke manifestatie van ieder individueel onderwerp daarvan.
Het is duidelijk dat dit een onderwerp van fundamenteel belang is, geluisterd moet worden naar de goed doordachte en diepgaande positie van de wetenschap daarover en in eerste instantie, zoals Paus Pius XII leerde toen hij verklaarde, dat "het aan de geneesheer is, en met name aan de anaesthesist, om een klare en duidelijke omschrijving te geven van de "dood" en het "ogenblik van sterven" van een patiënt, die vanuit een toestand van bewusteloosheid overlijdt." Paus Pius XII, Toespraak, Ook over de vraag naar het ontvangen van de Ziekenzalving in die omstandigheid, Le Dr. Bruno Haid - Tot anaesthesisten over het probleem van reanimatie (24 nov 1957), 5