H. Paus Johannes Paulus II - 6 december 1990
Het korte maar veelbetekenende document 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) heeft een belangrijke plaats ingenomen in het werk van het Concilie. Na een kwart eeuw heeft het niets van zijn kracht verloren. De sterkte van het document en het blijvend belang ervan gaan terug op het feit dat het spreekt tot alle volkeren en over alle volkeren vanuit een godsdienstig perspectief; een perspectief dat het diepste en meest geheimmisvolle is van de vele dimensies van de menselijke persoon, het evenbeeld van de Schepper Vgl. Gen. 1, 26
.
De universele openheid van 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) is echter verankerd in en georiënteerd vanuit een verheven zin voor de absolute uniciteit van Gods keuze van een bijzonder volk, "Zijn eigen" volk, Israël naar het vlees, dat reeds "Gods kerk" genoemd wordt 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9 Vgl. Neh. 13, 1
Vgl. Num. 20, 4
Vgl. Deut. 23, 1
. Aldus is het denken van de kerk over haar eigen zending en over haar eigen natuur wezenlijk verbonden met haar denken over het nageslacht van Abraham en over de natuur van het joodse volk Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4. De Kerk is er zich volledig van bewust dat de Heilige Schrift getuigt dat het joodse volk, deze gemeenschap van geloof en behoeder van een traditie van duizenden jaren oud, op innige wijze deel uitmaakt van het "mysterie" van openbaring en van verlossing. Tal van katholieke auteurs in onze tijd, onder anderen Geremia Bonomelli, Jacques Maritain en Thomas Merton, hebben gesproken van dat "mysterie" dat het Joodse volk is.
Daarom, vooral door haar Bijbelwetenschappers en theologen, maar ook door het werk van andere schrijvers, artiesten en catecheten, blijft de Kerk het mysterie van dit volk overdenken en haar eigen gedachten steeds grondiger verwoorden. Ik ben verheugd dat de Commissie voor de religieuze betrekkingen tot het Jodendom de bestudering van dit thema in een theologische en exegetische context intens bevordert.