H. Paus Paulus VI - 24 december 1969
Aan onze eerbiedwaardige broeder kardinaal BERNARD ALFRINK aartsbisschop van Utrecht
en aan alle bisschoppen van Nederland
In november 1966 wendden wij ons tot u, meneer de kardinaal, evenals tot de andere bisschoppen, de geestelijkheid, de religieuzen en de katholieken van Nederland, met een boodschap waarin wij u verzekerden, dat wij u zeer nabij zijn in gebed op een bijzonder belangrijk uur voor het leven van de kerk in uw vaderland. Het was in feite het ogenblik waarop de vertegenwoordigers van de Nederlandse katholieken 'op uitnodiging en onder leiding van hun bisschoppen samenkomen voor een diepere studie van de beraadslagingen van het concilie; zij willen in de geest ervan doordringen en wegen vinden voor de juiste toepassing ervan in hun geestelijk en godsdienstig leven en in hun apostolische werken, om er meer onderling verband, levenskracht en vruchtbaarheid aan te geven'.
Wij hebben u in deze boodschap gezegd, hoezeer het initiatief van de Nederlandse katholieken ons als 'veeleisend en delicaat, iets dat geheel nieuw en uniek is' voorkwam, maar ook, hoeveel vertrouwen wij in u hadden, eerbiedwaardige broeders, door de Heilige Geest aangesteld om de kerk van God te besturen Vgl. Hand. 20, 28 . Wij hadden tenslotte de hoop, dat door deze moeilijke onderneming en dank zij uwe geduldige arbeid de geloofsschat trouw bewaard zou blijven en dat men, bovendien, het middel zou weten te vinden om deze op een doeltreffender wijze en beter aangepast aan de mentaliteit van de mensen van onze tijd aan te bieden.
Ten aanzien van de projecten van hervorming en aanpassing van de lokale structuren aan de nieuwe historische omstandigheden dachten wij, dat concrete voorstellen zouden worden geformuleerd, in aansluiting op de nauwkeurige analyse van de bestaande instituties met behulp van deskundigen op de verschillende terreinen, die worden geleid door de 'sensus Ecclesiae' en gevoelig zijn voor de behoeften van het huidige ogenblik.
Sindsdien zijn reeds vier plenaire vergaderingen van het 'Pastoraal Concilie' gehouden en is een vijfde aangekondigd voor de komende maand januari. En, ofschoon, bij ons weten, nog geen enkele aanbeveling definitief door het wettig gezag is goedgekeurd, hebben wij, daarentegen, kennisgenomen van de 'ontwerp-rapporten' welke door het episcopaat zijn vrijgegeven als basis voor de discussie; en wij mogen er geen geheim van maken, dat bepaalde doctrinele stellingen die erin voorkomen ons versteld doen staan en naar onze mening ernstig voorbehoud verdienen. Reserves van andere aard - maar die eveneens niet ongegrond lijken - zijn naar voren gebracht in de pers met betrekking tot het criterium van de representativiteit van de katholieken van Nederland in deze plenaire vergaderingen. Tenslotte dringt zich, aan wie de bedoelingen en doelstellingen beziet die aan deze vergaderingen ten grondslag liggen, een voorstelling op die op ons een diepe indruk maakt: in de ontwerp-rapporten zijn de citaten uit de documenten van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie of uit andere meer recente akten van het kerkelijk leergezag uiterst zeldzaam. Meer nog: de overwegingen en aanbevelingen die deze rapporten 1) 'Naar een vruchtbaar en vernieuwd functioneren van de amtbsbediening' en 2) 'De religieuzen'. bevatten, schijnen nauwelijks in overeenstemming met de genoemde documenten en akten. U hebt zelf, eerbiedwaardige broeders, daarvan reeds enkele verkeerde of dubbelzinnige beweringen gekritiseerd en op bepaalde gevaarlijke tendensen daarin gewezen. Staat u ons toe, dat wij op onze beurt er enkele onder uw pastorale aandacht brengen.
1) Ten aanzien van de ambtsbediening:
Wij begrijpen heel goed, eerbiedwaardige broeders, de moeilijke situatie waarin u zich bevindt, bij nieuwe tendensen, die zich in Nederland sinds enkele jaren op bijzonder acute wijze manifesteren. Het is overduidelijk, dat niet de hiërarchie deze moeilijkheden schept: zij vindt deze op haar weg en moet hieraan het hoofd bieden. Eveneens komt het niet in onze gedachten op al het goede dat in uw bisdommen op zoveel gebieden tot stand komt te minimaliseren. Maar tegenover het gevaar van afwijkingen die voor het katholieke volk van Nederland zeer schadelijk zouden kunnen zijn verplicht het bewustzijn van onze verantwoordelijkheid als herder van de universele Kerk ons aan u in alle openhartigheid te vragen: wat denkt u, dat wij zouden kunnen doen om u te hulp te komen, om uw gezag te versterken, om u de huidige moeilijkheden van de Kerk in Nederland gemakkelijker te boven te laten komen?
Staat u ons, in afwachting van uw antwoord in dezen en in verband met de nadering van de volgende plenaire vergadering van het 'Pastoraal Concilie', toe u voor thans een tweevoudige richtlijn te suggereren.
Het komt ons voor, dat, met het oog op bovengenoemde stromingen en om goed het fundamentele onderscheid tussen de geloofsschat en de wijze om deze uit te drukken Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 11.6 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 62 voor de geest te hebben, uw aandacht zich voor alles zou moeten richten op datgene wat uw ambt als onderrichters van de christelijke leer meebrengt: de plicht om de inhoud van de openbaring waarvan de Kerk de behoedster is in zijn volledigheid door te geven Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25.26 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 2.12 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Toespraak, Openingstoespraak Tweede Vaticaans Concilie, Gaudet Mater Ecclesia (11 okt 1962).
Wijzelf hebben meer dan eens onze gedachten over het onderwerp van het priesterlijk celibaat kenbaar gemaakt. Wij hebben er, zoals u weet, een speciale encycliek, 'H. Paus Paulus VI - Encycliek
Sacerdotalis Caelibatus
Over het priestercelibaat
(24 juni 1967)', aan gewijd, waarin wij antwoorden op de tegenwerpingen die ten aanzien van dit onderwerp zijn geformuleerd. Wij zijn er in een van die brieven die wij in de laatste tijd aan u hebben gericht, meneer de kardinaal, op teruggekomen en nog heel recent in onze H. Paus Paulus VI - Toespraak
Tot de leden van het heilig college van kardinalen bij gelegenheid van het uitwisselen van de Kerstwensen (15 december 1969) van 15 december tot het heilig college van kardinalen.
Of het nu gaat over leer of discipline, wij zijn er zeker van, eerbiedwaardige broeders, dat de beste dienst die u uw priesters en uw gelovigen op dit moment - en in het bijzonder tijdens de komende vergaderingen van het 'Pastoraal Concilie' - zou kunnen bewijzen, zal zijn rustig uw volledige en onvoorwaardelijke instemming te betuigen met de universele Kerk op de omstreden punten. De rechtgeaarde zielen zullen u er dankbaar voor zijn, dat u hen hebt bevestigd in hun geloof en in hun liefde voor de kerk. En de Opperherder, Episcopus animarum vestrarum (1 Pt. 2, 25), getuige van uw lijden en verdiensten, zal u de beloning voorbehouden die is beloofd aan zijn goede en trouwe dienstknechten.
Met deze gevoelens verlenen wij u van ganser harte, evenals aan onze dierbare zonen, de katholieken van Nederland, een bijzondere en liefdevolle apostolische zegen.
Vanuit het Vaticaan, 24 december 1969.
Paulus PP. VI