Paulus Augustinus Kardinaal Mayer o.s.b. - 16 januari 1988
PASCHALIS SOLLEMNITATIS De voorbereiding en viering van het Paasfeest - Rondzendbrief |
|||
► | PAASZONDAG - VERRIJZENIS VAN DE HEER | ||
► | De dag van Pasen |
De Eucharistieviering op de dag van Pasen moet met zo groot mogelijke plechtigheid gevierd worden. Het verdient aanbeveling om de schuldbelijdenis te vervangen door de besprenkeling van de gelovigen met het water dat tijdens de Paaswake gezegend is; intussen kan de antifoon “Vidi aquam” of een ander gezang dat op het Doopsel betrekking heeft, worden gezongen. Met dit water worden ook de wijwatervaten bij de ingang van de kerk gevuld.
De traditie van de viering van de doopvespers op Pasen, waarbij men tijdens het zingen van de psalmen in processie naar de doopvont gaat, zal men op de plaatsen waar zij bestaat, handhaven, terwijl zij elders eventueel kan worden ingevoerd. Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Liturgie van de Getijden volgens de Romeinse ritus (tweede standaarduitgave 1985), Algemene inleiding op het getijdengebed, Institutio Generalis de Liturgia Horarum (7 apr 1985), 213
De Paaskaars, die zijn plaats heeft bij de ambo of bij het altaar, zal minstens bij alle liturgische vieringen van meer plechtige aard in deze tijd worden aangestoken, zowel bij de Eucharistieviering als bij het morgen- en avondgebed, tot en met Pinksterzondag. Daarna wordt de kaars op waardige wijze bewaard in de doopkapel; bij de viering van het Doopsel worden de kaarsen van de pasgedoopten daaraan ontstoken. Bij de uitvaart wordt de Paaskaars naast de lijkbaar geplaatst als teken dat de dood van de christen zijn eigen Pasen is. Buiten de paastijd mag de Paaskaars niet worden aangestoken of in het priesterkoor blijven staan. Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Pinksterzondag