Paus Pius XII - 29 juni 1943
Sommigen ontzeggen bovendien aan onze gebeden alle werkelijke smekende kracht, of trachten in de geest van de mensen de opvatting ingang te doen vinden, dat de smeekbeden, die ieder persoonlijk tot God richt, van weinig belang zijn, daar werkelijke kracht alleen toekomt aan de openbare, in naam van de Kerk verrichte gebeden, die immers komen van Christus' mystiek lichaam. Ten onrechte: want de goddelijke Verlosser is niet slechts met Zijn Kerk, als met Zijn veelgeliefde bruid, innig verenigd, maar in haar ook met de ziel van iedere gelovige, met wie Hij vurig verlangt zich, vooral na de H. Communie, intiem te onderhouden. En hoewel het openbaar gebed, als uitgaand van onze moeder de Kerk, krachtens de verheven waardigheid van de bruid van Christus iedere andere wijze van bidden overtreft, toch zijn ook alle andere, zelfs de meest individuele gebeden niet zonder waardigheid en kracht, en dragen ook zij niet weinig bij tot het welzijn van het gehele mystieke lichaam, waarin immers niets goeds door de afzonderlijke leden kan worden verricht, dat niet krachtens de gemeenschap der heiligen zijn terugslag heeft op het heil van allen. Het is ook de afzonderlijke mensen, omdat zij leden zijn van het mystieke lichaam, niet verboden, voor zichzelf bijzondere, ook tijdelijke, gunsten te vragen, als zij daarbij de aan de goddelijke wil verschuldigde onderwerping in acht nemen; zij blijven immers zelfstandige personen, ieder met zijn eigen behoeften. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II q. 83, a. 5 et 6 Hoe grote waarde ten slotte allen moeten hechten aan de overweging van de hemelse waarheden, blijkt niet alleen uit de kerkelijke documenten, maar bovendien uit de gewoonte en het voorbeeld van alle heiligen.
Ten slotte zijn er, die zeggen, dat onze gebeden gericht moeten zijn niet tot de persoon van Jezus Christus, maar veeleer door Christus tot God of tot de eeuwige Vader, daar onze Zaligmaker als hoofd van Zijn mystiek lichaam uitsluitend als "middelaar van God en de mensen" (1 Tim. 2, 5) moet worden beschouwd. Doch dit is niet alleen strijdig met de geest van de Kerk en met de gewoonte der christenen, maar ook met de waarheid zelf. Want, om nauwkeurig te spreken, Christus is Hoofd van de Kerk volgens de beide naturen tezamen H. Thomas van Aquino, De Veritatis. q. 29, a. 4, c; en bovendien heeft Hijzelf plechtig verzekerd: "Als ge Mij iets vraagt in Mijn naam, dan zal Ik het doen." (Joh. 14, 14) En hoewel vooral in het eucharistisch offer de gebeden over het algemeen worden gericht tot de eeuwige Vader door Zijn eengeboren Zoon - omdat Christus daar tegelijk priester en offer is en op bijzondere wijze de rol van middelaar vervult -, toch bidt de Kerk niet zelden, ook in het misoffer zelf, tot de goddelijke Verlosser. Het moet immers voor alle gelovigen vaststaan, dat de mens Christus zelf de Zoon Gods, God zelf is. En terwijl zo de strijdende Kerk het vlekkeloze Lam en de heilige Hostie aanbidt, antwoordt zij als het ware op de stem van de zegepralende Kerk, die zonder ophouden zingt: "aan Hem, die zetelt op de troon, en aan het Lam zij lof, en eer en glorie en macht in de eeuwen der eeuwen." (Openb. 5, 13)