Paus Pius XII - 29 juni 1943
Ook lijkt het ons, vooral in de tegenwoordige omstandigheden, niet alleen gewenst maar veeleer noodzakelijk, dat de gelovigen vurig bidden voor de koningen en vorsten en voor allen, die de volkeren besturen en die door hun tijdelijke macht de Kerk kunnen beschermen en helpen, opdat, na het herstel van rust en orde, onder de bezieling van de goddelijke liefde, uit de hoog opgezweepte golven de "vrede, het werk der gerechtigheid" (Jes. 32, 17), weer mag oprijzen en worden teruggeschonken aan de vermoeide mensheid, en opdat onze goede moeder de Kerk een stil en rustig leven kan leiden in alle vroomheid en eerbaarheid. Vgl. 1 Tim. 2, 2 Wij moeten God smeken, dat allen, die de volkeren besturen, de wijsheid mogen beminnen Vgl. Wijsh. 6, 23 , opdat op hen nooit van toepassing zijn die allerernstigste woorden van de Heilige Geest:
"De Allerhoogste zal uw daden nagaan en uw gedachten doorvorsen, omdat gij, hoewel dienaren van Zijn koningschap, niet volgens gerechtigheid hebt geoordeeld en de wet der gerechtigheid niet hebt onderhouden, noch volgens de wil Gods hebt geleefd. Verschrikkelijk en onverwacht zal Hij u verschijnen, want een allerstrengst oordeel zal worden geveld over hen, die regeren. Want voor de geringe is er barmhartigheid, maar de machtigen zullen streng worden gestraft. God immers kent geen aanzien van persoon en Hij zal niemands grootheid vrezen. Want groot en klein heeft Hij gemaakt, en gelijkelijk draagt Hij zorg voor allen; maar de machtigen wacht een streng onderzoek. Tot u dus, o koningen, richt ik deze woorden, opdat gij de wijsheid leert en haar niet ontrouw wordt." (Wijsh. 6, 4-10)