Paus Benedictus XVI - 16 oktober 2011
Geachte Broeders,
geliefde broeders en zusters,
Met vreugde vier ik vandaag de Heilige Mis voor u die in vele delen van de wereld aan de grenzen van de nieuwe evangelisatie werkzaam zijn. Deze liturgie is de afsluiting van de ontmoeting die u gisteren heeft geroepen om u bezig te houden met de gebieden van deze zending en te luisteren naar enkele veelzeggende getuigenissen. Ik zelf heb u enkele gedachten willen voorleggen, terwijl ik vandaag voor u het brood breek van het Woord en de Eucharistie in de stellige overtuiging - die wij allen delen - dat wij zonder Christus, het Woord en het Brood van leven, niets kunnen Vgl. Joh. 15, 5 . Ik ben verheugd dat dit congres in de context van oktober wordt gehouden, precies een week voor Wereldmissiedag: dit herinnert aan de juiste universele dimensie van de nieuwe evangelisatie in overeenstemming met die van de zending “ad gentes”.
Komen wij aan tot de lezingen uit de bijbel waarin de Heer vandaag tot ons spreekt. De eerste uit het Boek Jesaja zegt ons dat God één, de enige is; er zijn geen andere goden buiten de Heer en ook de machtige Cyrus, koning van de Perzen, maakt deel uit van een groter plan, dat alleen God kent en ten uitvoer brengt. Deze lezing laat ons de theologische zin van de geschiedenis zien: de opzienbarende kenteringen, de opeenvolging van de grote machten staan onder de hoogste heerschappij van God; geen enkele aardse macht kan in de plaats ervan treden. De theologie van de geschiedenis is een belangrijk, wezenlijk aspect van de nieuwe evangelisatie, omdat de mensen van vandaag na de noodlottige tijd van de totalitaire rijken van de 20ste eeuw weer opnieuw een alles omvattend zicht op de wereld en de tijd dienen te krijgen, een waarlijk vrij, vreedzaam zicht, het zicht dat het Tweede Vaticaans Concilie in zijn documenten heeft doorgegeven en dat mijn voorgangers, de dienaar Gods Paulus VI en de zalige Johannes Paulus II met hun leergezag hebben belicht.
De tweede lezing is het begin van de Eerste brief aan de Thessalonicenzen en dit is al zeer suggestief, omdat het de oudste, tot ons gekomen brief betreft van de grootste verkondiger van het evangelie van alle tijden, de apostel Paulus. Hij zegt ons vóór alles dat men niet geïsoleerd het Evangelie verkondigt: ook hij had immers als medewerkers Silvanus en Timotheüs Vgl. 1 Tess. 1, 1 , en vele anderen. En onmiddellijk voegt hij er een zeer belangrijk iets aan toe: dat de verkondiging altijd moet worden voorafgegaan, begeleid en gevolgd door het gebed. Hij schrijft immers: “Wij zeggen God dank voor u allen, telkens wanneer wij uw naam noemen in onze gebeden” (1 Tess. 1, 2). De apostel zegt vervolgens dat hij zich goed bewust is van het feit dat hij niet de leden van de gemeenschap heeft gekozen, maar God: “gij zijt door Hem uitverkoren” (1 Tess. 1, 4), zegt hij. Iedere missionaris van het Woord moet deze waarheid altijd voor ogen houden: het is de Heer die de harten raakt met zijn Woord en zijn Geest, Hij roept de mensen tot het geloof en de gemeenschap in de Kerk. Tenslotte laat Paulus ons een zeer waardevolle leer, ontleend aan zijn ervaring, na. Hij schrijft: “Wij hebben u het Evangelie verkondigd niet alleen met woorden maar met kracht en Heilige Geest en volle overtuiging” (1 Tess. 1, 5). Wil evangelisatie doelmatig zijn, dan heeft zij de kracht van de Heilige Geest nodig, die de verkondiging bezielt en degene die haar brengt, die “volle overtuiging” ingeeft waarover de apostel spreekt. Deze term “overtuiging”, “volle overtuiging” is in het Griekse origineel pleroforìa: een woord dat niet zozeer het subjectieve, psychologische aspect tot uitdrukking brengt als wel de volheid, de trouw, de volledigheid - in dit geval van de verkondiging van Christus. Een verkondiging die, wil zij volledig en trouw zijn, erom vraagt te worden begeleid door tekens, handelingen, zoals de prediking van Jezus. Woord, Geest en overtuiging zijn, indien zo verstaan, dus onafscheidelijk en dragen ertoe bij dat de evangelische boodschap zich doeltreffend verspreidt.
Blijven wij nu stilstaan bij de passage uit het Evangelie. Het betreft de tekst over het gewettigde zijn van de belasting die aan de keizer moet worden betaald, met het bekende antwoord van Jezus: “Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt” (Mt. 22, 21). Maar alvorens men tot dit punt komt, is er een passage die van toepassing kan zijn op hen die de zending hebben om te evangeliseren. Immers, de gesprekspartners van Jezus - leerlingen van de farizeeërs en Herodianen - wenden zich tot Hem met woorden van waardering: “Wij weten dat Gij oprecht zijt en de weg van God in oprechtheid leert; en Gij stoort U aan niemand” (Mt. 22, 16). Juist deze woorden, ook al worden zij door hypocrisie ingegeven, moeten onze aandacht trekken. De leerlingen van de farizeeën en de Herodianen geloven niet in hetgeen zij zeggen. Zij zeggen het alleen als een captatio benevolentiae om ervoor te zorgen dat er naar hen wordt geluisterd, maar hun hart staat zeer ver af van die waarheid; wat meer is, zij willen Jezus in de val lokken om Hem te kunnen beschuldigen. Voor ons is deze uitdrukking echter kostbaar en waar: Jezus is immers oprecht en leert de weg van God overeenkomstig de waarheid en Hij stoort zich aan niemand. Hij zelf is deze “weg van God”, die wij geroepen zijn te gaan. Wij kunnen hier herinneren aan de woorden van Jezus zelf in het Evangelie van Johannes:”Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14, 6). In dit verband is het commentaar van de heilige Augustinus verhelderend: “Het was noodzakelijk dat Jezus zei: ’Ik ben de weg, de waarheid en het leven’, omdat, toen men eenmaal de weg kende, nog overbleef het einddoel te kennen. De weg voerde naar de waarheid, voerde naar het leven ... En waar gaan wij anders heen dan naar Hem? en langs welke weg gaan wij anders dan via Hem?” H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 69, 2. De nieuwe verkondigers van het Evangelie zijn geroepen als eersten de weg die Christus is, te gaan om de anderen de schoonheid van het Evangelie dat het leven geeft, te doen kennen. En op die Weg gaat men nooit alleen, maar in gezelschap: een ervaring van gemeenschap en broederschap die wordt geboden aan hen die wij ontmoeten om hen te laten delen in onze ervaring met Christus en zijn Kerk. Zo kan getuigenis, verbonden met verkondiging, het hart openen van hen die op zoek zijn naar de waarheid, opdat zij kunnen komen tot de betekenis van het eigen leven.
Een korte overweging ook over het centrale probleem van de belasting aan de keizer. Jezus antwoordt met een verassend politiek realisme, dat gepaard gaat met het theocentrisme van de profetische traditie. De belasting voor de keizer dient te worden betaald, omdat het beeld op de munt die van hem is; maar de mens, iedere mens draagt in zich een ander beeld, dat van God en daarom is Hij, Hij het alleen aan wie ieder zijn bestaan heeft te danken. De kerkvaders hebben, uitgaande van het feit dat Jezus verwijst naar het beeld van de keizer dat op de belastingmunt staat, deze passage geïnterpreteerd in het licht van het fundamentele begrip van de mens als beeld van God, zoals dat staat in het eerste hoofdstuk van het Boek Genesis. Een anonieme auteur schrijft: “Het beeld van God is niet in goud gestempeld, maar in het menselijk geslacht. De munt van de keizer is goud, die van God de mensheid ... Geef daarom uw materiële rijkdom aan de keizer, maar bewaar voor God de ene onschuld van uw geweten, waar God wordt aanschouwd ... De keizer heeft zijn beeld op iedere munt geëist, maar God heeft de mens uitgekozen, die Hij heeft geschapen, om zijn heerlijkheid te weerspiegelen” anonieme schrijver, Onvoltooid werk over Mattheüs, Homilie 42. En de heilige Augustinus heeft deze verwijzing meerdere malen in zijn preken gebruikt: “Als de keizer aanspraak erop maakt dat zijn beeld op de munt wordt geslagen”, zegt hij, “zal God dan niet eisen van de mens dat zijn goddelijk beeld in hem staat gebeiteld?” H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. Psalm 94, 2. En ook nog: “Zoals men aan de keizer de munt terugbetaalt, zo betaalt men aan God de ziel terug die verlicht is door en het stempel draagt van zijn gelaat ... Christus woont immers in het binnenste van de mens” H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. Psalm 4, 8.
Dit woord van Jezus is rijk aan antropologische inhoud en men kan het niet alleen maar reduceren tot een politieke context. Daarom beperkt de Kerk zich niet ertoe de mensen te herinneren aan het juiste onderscheid tussen de machtssfeer van de keizer en die van God, tussen politieke en religieuze context. De zending van de Kerk is, evenals die van Christus, in wezen spreken over God, melding te maken van zijn soevereiniteit, allen, vooral de Christenen die hun identiteit zijn verloren, te herinneren aan het recht van God op hetgeen hem toebehoort, dat wil zeggen ons leven.
Juist om een nieuwe impuls te geven aan de zending van heel de Kerk de mensen uit de woestijn waarin zij zich vaak bevinden, te voeren naar de plaats van het leven, de vriendschap met Christus die ons het leven in volheid schenkt, zou ik in deze eucharistieviering bekend willen maken dat ik heb besloten een “Jaar van het geloof” aan te kondigen en ik zal nog de gelegenheid hebben dit met een bijzondere Paus Benedictus XVI - Motu Proprio
Porta Fidei
Over het uitroepen van het Jaar van het Geloof
(11 oktober 2011) toe te lichten. Dit “Jaar van het Geloof” zal op 12 oktober 2012 beginnen, op de 50ste verjaardag van de opening van het Tweede Vaticaans Concilie en eindigen op 24 november 2013, het hoogfeest van Christus, Koning van het Heelal. Het zal een ogenblik zijn van genade en inzet voor een steeds volledigere bekering tot God om ons geloof te versterken in Hem en Hem met vreugde te verkondigen aan de mens van onze tijd.
Geliefde broeders en zusters, u behoort tot de hoofdrolspelers in de nieuwe evangelisatie die de Kerk is begonnen en voortzet, niet zonder moeilijkheden, maar met hetzelfde enthousiasme als de eerste christenen. Ten slotte maak ik de uitdrukkingen van de apostel Paulus die wij hebben gehoord, tot de mijne: ik dank God voor u allen en ik verzeker u dat ik u meedraag in mijn gebeden, denkend aan uw inzet voor het geloof, uw werkzaamheid in de liefde en uw voortdurende hoop in onze Heer Jezus Christus. Moge de maagd Maria die geen angst had “ja” te antwoorden op het Woord van de Heer en na het te hebben ontvangen zich vol vreugde en hoop op weg begaf, altijd uw voorbeeld en uw gids zijn. Leert van de Moeder van de Heer en onze Moeder nederig en tegelijkertijd moedig te zijn; eenvoudig en verstandig; zachtmoedig en sterk, niet met de kracht van de wereld, maar met die van de waarheid.