Msgr. Elio Sgreccia - 3 september 2004
Redactie: Op basis van onderstaand artikel, dat in de Vaticaanse krant "L'Osservatore Romano" op 3 september 2004 is verschenen, is in de Nederlandse pers de beschuldiging ontstaan dat de Kerk het voorstel van de Groningse Universiteit gelijkstelde met Nazi-praktijken. De Nederlandse Bisschoppenconferentie heeft hierop Nederland
Euthanasie in Nederland nu ook bij kinderen! - Reactie
RK Kerk beschuldigt AZG niet van nazi-praktijken
(1 november 2004) gegeven.
Mgr. Eijk, Bisschop van Groningen, lid van de Pauselijke Academie voor het Leven en binnen de Nederlandse Bisschoppenconferentie verantwoordelijk voor medische ethische vraagstukken, heeft op 15 oktober eveneens Nederland
Opnieuw een barrière voor bescherming van het menselijk leven doorbroken
Reactie naar aanleiding van het protocol voor euthanasie bij jonge kinderen van het Academisch Ziekenhuis Groningen
(15 oktober 2004) gewijd aan de hieronder beschreven problematiek.
Het was tot nu toe niet mogelijk, om inzage te krijgen in de tekst van het protocol, van de tussen het Academische Ziekenhuis van Groningen en het Nederlandse Openbaar Ministerie getroffen overeenkomst over de uitbreiding van de mogelijkheden om euthanasie ook op kinderen, jonger dan 12 jaar tot zelfs zuigelingen toe te passen. Volgens door de pers verspreidde berichten, die toegeschreven worden afkomstig te zijn van de leider van de bedoelde afdeling van het genoemde ziekenhuis, dr. Edward Verhagen, legt dit protocol "met uiterst voorzichtigheid stap voor stap uit op welke wijze de doktoren daarbij dienen te handelen" om het probleem, zeer ernstig zieke kinderen (in de genoemde leeftijdsklasse) "van pijn te bevrijden", dusdanig onder controle te krijgen, dat zij op deze kinderen de euthanasie uitvoeren.
De wet die door het Nederlandse parlement op 1 april 2002 werd aangenomen voorzag al in de mogelijkheid van stervenshulp ("hulp bij zelfdoding", "geassisteerde zelfmoord"), niet alleen voor ernstig zieken op hun "uitdrukkelijke, overwogen en herhaalde verlangen" en jongeren tussen 16 en 18, die daar schriftelijk om gevraagd hebben (art. 3, paragraaf 2 van de wet), maar er ook in toestemt dit mogelijk te maken voor de wilsonbekwame opgroeiende jongeren tussen 12 en 16 jaar, onder de voorwaarde dat de ouders of voogden het verlangen van de aan een ongeneeslijk ziekte of pijnen lijdende jongere. (art. 4, paragraaf 2).
Met de jongste, in Nederland getroffen overeenkomst tussen artsen en justitie wordt nu een, volgens het Verdrag van Helsinki aangegeven verbodsgrens op klinische proeven overschreden: de euthanasie wordt - volgens het nu verspreidde bericht, die men echter helaas voor zeer betrouwbaar moet houden - ook voor kinderen beneden de twaalf jaar, inclusief de zuigelingen, toegestaan, waarbij zeker geen sprake kan zijn van een geldige instemming.
Bij kinderen op deze leeftijd zijn, zoals reeds aangegeven, in de gehele wereld klinische proeven daarom verboden, omdat ze steeds met een zekere, zij het dat deze ook met zo gering mogelijke risico voor de betreffende mens verbonden zijn kunnen, en het is ook niet mogelijk, door toestemming van de ouders of voogden van deze wettelijke voorschriften af te wijken, uitgezonderd in die gevallen, waar een dergelijk experiment uitgevoerd wordt ten gunste van het leven of de gezondheid van het betreffende individu.
De voor de klinische experimenten geldende morele voorschriften, die in de geest van de basisbegrippen, die na de Nürnbergse Processen zijn vastgesteld, werden in de gebeurtenissen van de laatste tijd in Nederland in hoge mate overschreden. De tussen de artsen en justitie getroffen overeenstemming laat toe, met de toestemming van de ouders, op grond van de beoordeling van de behandelende arts en - zoals het heet - een andere "onafhankelijke" arts, over te gaan op euthanasie. Hier kan men niet spreken van "stervenshulp" of van "hulp bij zelfmoord", maar hier handelt het zich om een bewust doden met de bedoeling te "bevrijden van pijn". Dat is euthanasie in de eigenlijke zin van het woord.
Er zijn spontaan veel bedenkingen en, vooral op moreel gebied, zeer verontrustend.
Het laat zich gemakkelijk vaststellen, dat hier de wet van het "hellend vlak" gefunctioneerd heeft: na de legalisering van de uit medelijden bewust naderbij gebrachte dood van een volwassene, die bij zijn volle verstand meerdere malen uitdrukkelijk - en schriftelijke vastgelegd -daarom gevraagd heeft, bestaat de volgende stap erin de toepassing van deze regeling ook op jongeren, op tieners met toestemming van de ouders of de voogden en uiteindelijk op kinderen en zuigelingen - uiteraard zonder hun toestemming - uit te breiden. Men kan er moeilijk om heen dat het afglijden op het "hellend vlak" van de euthanasie in de komende jaren verdergaat en uiteindelijk de volwassen patiënten zal insluiten, waarvan de toestand - zo moet men aannemen - het verkrijgen van hun toestemming onmogelijk is, bijvoorbeeld in die van geestelijk gehandicapten of mensen, die in een langdurige coma of vegetatieve toestand ("waakcoma") bevinden.
Er is altijd nog - zo wordt geredeneerd - de rechter, die over misbruik zal waken, en de arts, die onder omstandigheden de voorschriften overschrijdt, kan bestraffen. Maar waarop kan een rechter zich beroepen, wanneer de voorschriften een basis voor een definitie van misbruik zelf opheft? Er wordt ook gezegd dat het argument van het "hellend vlak" zwak zou zijn: volgens mij levert het echter een onomstotelijk bewijs, dat het in zijn perverse uitwerking zeer wel geldig is, omdat het de ontkenning betreft van de absoluutheid van de te beschermen waarden en uitgaat van een uitdrukkelijk morele relativisme. Het betreft het bereik van de euthanasie net zo als op diverse andere bereiken van de publieke moraal, of het zich nu handelt over abortus (in dit geval begint men bij de gebreken in de ontwikkeling van een embryo zonder hersens en uiteindelijk eindigt bij de voor een vakantie ontvangen kind). Wanner daaraanvolgend op het "hellende vlak" niet alleen het niveauverschil van het logische verval, maar wanneer het economische belang te voorschijn komt is het afglijden fataal en onomkeerbaar.
Bij de zoektocht naar een "ethische motivering" voor dit "voortschrijdende verval in menselijkheid" kan men deze gemakkelijk in de huidige literatuur vinden. Ter rechtvaardiging van de euthanasie heeft men allereerst het geplaatst op het principe van de autonomie, zoals het in 1974 is geformuleerd in het Manifest over de euthanasie en in enkele landen versterkt is geworden door bij artsen een zgn. "leventestament" af te geven; vanuit dit gezichtspunt zou zich het gehele morele bewustzijn zich daarop concentreren, dat de patiënt, wetende dat hij over zijn leven zou kunnen beschikken, de bedoeling zou hebben en ook gewild zou hebben, ook over zijn dood te beschikken.
Om de openbare opinie te sussen werd bij het aannemen van de wetten in Nederland onderstreept dat de wens van de patiënt, nadrukkelijk, helder en naar mogelijkheden ook schriftelijk geformuleerd zou moeten zijn; met de nu afgesloten oprekking ziet men echter dat juist afgezien wordt van de wil van het individu, omdat deze op grond van zijn leeftijd natuurlijk niet in staat is een eigen inschatting te uiten: deze wordt door de wil van anderen - ouders of voogden - en door de inschatting en het oordeel van een arts vervangen. De arts moet zelfs de mate van pijn en lijden van de patiënt beoordelen en besluiten, of ze dermate ondragelijk is, dat de voortijdige veroordeling tot de dood gerechtvaardigd is. Maar hier staat niet meer het principe van de autonomie ter discussie, veelmeer handelt het zich hier om een besluit van "buitenaf", die ook dan ethisch inpasbaar moet zijn, wanneer zij door een wilsbekwame volwassene over een inschatting en vraag van een wilsonbekwame individu de dood opgedrongen wordt. Als gevolg van dit besluit laat men het "begunstigde" individu met opzet sterven - we hebben dus met een "dood door moord" te doen. Dat is juist alles anders dan autonomie en medelijden! Wij staan hier tegenover een vorm van vrijheid van volwassenen, die ook dan als legitiem geldt, wanneer zij uitgeoefend wordt over hen die geen autonomie bezitten.
Ter rechtvaardiging van de euthanasie beroept men zich op de bevrijding van "onnodige", "zinloze" pijn en lijden, zoals de vergoelijkende lettergreep ("eu") van de doodbrengende begrip euthanasie aangeeft. Maar over welk lijden handelt het zich hier eigenlijk? En aan wie behoort dit lijden toe? Kinderen en zuigelingen, die naar de inzichten van de kinderartsen minder lijden dan volwassenen, zijn niet in staat, hun lijden als "ondragelijk" te beoordelen of te definiëren; naar de Nederlandse voorschriften zijn het de arts, die dat beoordeelt, en de verwanten, die instemmen en het besluit nemen. Gaat het hier niet veel meer over hun lijden? Onze tijd heeft, zoals men weet, de pijn zo goed als bijna "geneesbaar" gemaakt; door de behandeling met pijnverminderende (palliativa) en pijnstillende (analgetica) medicijnen, die, God zij gedankt, over de gehele wereld toegepast worden en het sterven in een rustige gelatenheid mogelijk maken en harmonisch op elkaar weten af te stemmen. Afgezien van de waardigheid van de pijnen van de zieke en van de waarde van de solidariteit die het onschuldige lijden opwekken, moet men zich de vraag stellen: laat de pijn en het lijden zich door oplegging van een voortijdige dood genezen?
We moeten serieus nadenken over de mogelijke tevoorschijn komen van een soort "sociaal Darwinisme" dat de intentie heeft mogelijkheden te hebben om die mensen te elimineren die door lijden of welke vorm van schade dan ook getroffen zijn, om daarmee de gehele maatschappij te "verdoven". Het was juist deze Darwin, die in de oprichting van psychiatrische inrichtingen en ziekenhuizen, zowel als in de in kracht treden van wetten ter ondersteuning van de behoeftigen een belemmering zal voor de menselijke ontwikkeling vgl. C. Darwin, The Descent of Man and Selection in Relation to Sex (1871), cited in J.C. Guillebaud, Le principe d'humanité, Editions du Seuil, 2001, p. 368, omdat een dergelijke handelswijze de maatschappij zou hinderen of vertragen in de natuurlijke eliminering van met gebreken behepte mensen. Niet zonder reden hebben vele commentatoren van onze tijd, daaronder ook leken, met betrekking op deze laatste stap van de Nederlandse euthanasiewetgeving gesproken van een "verborgen eugenetica".
Ik houd het voor toepasselijk de aandacht op het nuttigheidsdenken, een utilitaristische geesteshouding te richten, die met de ideologie van de grootst mogelijke vergroting van het genoegen ("genotsmaatschappij") en met de minimalisering van pijn steeds meer oprukt in de westerse wereld; ondersteund wordt deze houding door dat utilitarisme, die nauw verbonden is met de balans en vrijgave van de financiële middelen op het terrein van medicijnen, die wegens de te grote belasting voor de maatschappij voor "onmogelijk" worden gehouden. Deze strak met de economische inzichten verbonden utilitarisme geeft de programma's ter vermeerdering van de rijkdom en de productiviteit, resp. van industriële productiviteitsverhoging en concurrentie absolute voorrang hebben op de opdracht om het lijden te verminderen en de zieken te ondersteunen, die steeds meer op hun eigen, ongewisse economische middelen aangewezen zijn en steeds minder door de staat ondersteund worden.
We verwijderen ons dus niet alleen ver van de ethiek van de vrijheid, maar ook van de ethiek van de solidariteit, we zullen meer staan onder de heerschappij van een maatschappij van de sterken en gezonden en onder de logica van het primaat van de economie. Maar bevinden we ons dan nog wel binnen de "menselijkheid"?
Enige geleerden hebben in onze moderne maatschappij een ernstige tegenspraak, een soort schizofrenie tussen twee elementen vastgesteld; enerzijds is er de verkondiging van de "mensenrechten" en de strijd om de definitie van de "misdaden tegen de menselijkheid", en aan de andere kant de onmogelijkheid te definiëren, wat de mens eigenlijk is en welke handelingen daarom als menselijk resp. onmenselijk moeten worden beoordeeld. vgl. J.C. Guillebaud, Le principe d'humanité, hfd. 1
Wat onze cultuur kennelijk verloren heeft is het "principe van de menselijkheid". Is het humaan om bij mensen die lijden aan kanker de pijnen te verminderen en ze in een hospice op te nemen, of is het humaan, voor mensen die ongeneselijk ziek zijn, de dood brengende medicijn gereed te houden, zij het omdat de patiënt er persoonlijk om vraagt, zij het dat artsen aannemen, dat wanneer ze er om zouden kunnen vragen, ze het ook zouden doen?
Wie heeft de controle gekregen over het begrip "menselijk /onmenselijk", nadat de menselijke natuur, de ontologie van de persoon en de vanzelfsprekende opvattingen van de menselijke waardigheid ontkent werd? Is de menselijke waardigheid in een stervende aanwezig, zodat niemand over de lijdende en stervende mens een despotisme met betrekking tot leven en dood uitoefenen kan?
Dat is het beslissende punt: het gaat erom de waardigheid van de mens terug te vinden, de waardigheid van iedere mens als drager van de waarde van een persoon, een de aardse werkelijkheid overstijgende waarde, bron en doel van het sociale leven, een goed, waarop het universum gericht is (de H. Thomas van Aquino beschrijft de persoon als het volmaaktste in de natuur, "quod est perfectissimum in rerum natura"), een goed, dat door niemand voor welk ander doel dan ook mag instrumentaliseren (zoals ook de beste tradities van de wereldlijke moraal sinds Kant stelt). In deze waardigheid van de persoon ziet de Bijbelse overlevering het "beeld en gelijkenis" van de Schepper en vooral in het Christendom vinden we de identificatie met Christus zelf ("Ik was ziek, en u hebt Mij bezocht") (Mt. 25, 36). Het gaat erom, dat door de respectering van het leven en de waardigheid van de menselijke persoon tegelijk het begrip van menselijkheid en het fundament van de moraliteit gered kan worden.
De positie van de Kerk inzake het thema euthanasie is welbekend, ze wordt immers telkens verstevigd en bevestigd; zij móet het met betrekking tot de bescherming van de waardigheid en het leven in het geval van de euthanasie in Nederland nu deze ook op kinderen wordt toegepast! Van Bisschop Elio Sgreccia, vice-president van de Pauselijke Academie voor het Leven, moet ieder mens dit gelezen hebben:
"Er moet echter opnieuw uitdrukkelijk op gewezen worden dat volstrekt niemand op enigerlei wijze kan toestaan dat een onschuldig menselijk wezen wordt gedood, of het nu een foetus is of een embryo, een kind of een volwassene, een bejaarde, ongeneeslijke zieke of iemand die in doodstrijd verkeert. Bovendien is het niemand geoorloofd deze dodelijke handeling voor zichzelf of voor een ander, die aan zijn verantwoordelijkheid is toevertrouwd, te zoeken, ja mag er zelfs noch expliciet noch impliciet mee instemmen. En geen gezag mag hem wettelijk opleggen of toestaan. Want het gaat hierbij om een schending van de goddelijke wet, een aanslag op de waardigheid van de menselijke persoon, om een misdaad tegen het leven, een misdrijf tegen de mensheid." Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over euthanasie, Iura et Bona (5 mei 1980), 2
In zijn encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Evangelium Vitae
Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven
(25 maart 1995) heeft Paus Johannes Paulus II de morele veroordeling van de euthanasie bevestigd als een "zware belediging tegen de goddelijke wet, voorzover het zich om een bewuste doding van een menselijke persoon handelt, wat zedelijk niet te accepteren is Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 65 en geeft nadrukkelijk een "geheel andere weg" aan, namelijk de "Volkomen verschillend hiervan is de weg van liefde en echt medelijden, die ons gezamenlijk menszijn voorschrijft en waar het geloof in Christus de Verlosser, die gestorven en verrezen is, steeds nieuw licht op werpt. Het verzoek dat uit het mensenhart opstijgt bij de uiterste confrontatie met lijden en dood, vooral wanneer het oog in oog staat met de bekoring om op te geven in totale wanhoop, is vooral een verzoek om begeleiding, solidariteit en steun in de tijd van beproeving. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 67 Dit perspectief vertegenwoordigd de Kerk steeds in haar leer, in haar werken en haar structuren.
Europa, dat ten opzichte van de wereld zich voorstelt als een eenheid waarin de volkeren solidair zijn in naam van de "mensenrechten" en dat nog steeds in staat is een eeuwenoude erfenis te bewaren van respect voor de persoon en het uitoefenen van een door praktische solidariteit gedreven humanistische cultuur en civilisatie, zou een dergelijke culturele ondergang, die door het cynisme van utilitarisme of van de heerschappij van de economie over de mensen beïnvloed wordt, moeten afwijzen, om wetgevingsmodellen ter ondersteuning van de mens en zijn waardigheid in een solidaire maatschappij aan te bieden.