H. Paus Johannes Paulus II - 10 april 1985
Zie voor een overzicht van het grotere geheel waarin deze audiëntie-catechese is gehouden: Catecheses van de Paus tijdens de wekelijkse Algemene Audienties
De aanvaarding van die kennis van God in ons huidige leven is altijd een gedeeltelijk kennen, voorlopig en onvolmaakt; maar het opent voor de mens de mogelijkheid om voortaan te delen in de definitieve en totale waarheid, die hem eenmaal volledig zal onthuld worden van aangezicht tot aangezicht met God.
"Door zich geheel over te geven aan God" als antwoord op zijn openbaring wordt de mens deelgenoot van die waarheid. Door dat deelgenootschap begint een nieuw en bovennatuurlijk leven dat de Heer zelf aanduidt als "eeuwig leven" (Joh 17,3) en dat in de brief aan de Hebreeën omschreven wordt als een "leven uit geloof": "Mijn rechtvaardige zal door trouw geloof zijn leven redden" (Heb 10,38).
Toch heeft de oorsprong van het geloof vóór alles een bovennatuurlijk karakter. Want als de mens gelovig antwoordt op Gods "zelfopenbaring" en ingaat op het goddelijke verlossingsplan dat bestaat in het deelhebben aan de natuur en het leven van God zelf dan moet dat antwoord de mens verder brengen dan alles wat hij met eigen mogelijkheden en natuurlijke krachten kan bereiken, zowel met die van zijn verstand als die van zijn wil; het betreft hier de kennis van een oneindige waarheid en de transcendente vervulling van verlangens naar het goede en het geluk, die wortelen in de wil, in het hart: het gaat in feite om het "eeuwig leven".
"Door de openbaring", zo lezen we in de Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965), "heeft God zichzelf en zijn eeuwige wilsbesluiten in verband met het heil van de mensen willen bekend maken en hen erin doen delen, om namelijk deel te krijgen aan de goddelijke goederen, die het verstand van de menselijke geest volstrekt te boven gaan". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 6 De Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) herhaalt hier de woorden van het Eerste Vaticaans Concilie 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 12, waar de nadruk wordt gelegd op het bovennatuurlijke karakter van het geloof.
Het antwoord van de mens op Gods "zelfopenbaring" en vooral op zijn definitieve "zelfopenbaring" in Jezus Christus, wordt aldus van binnenuit gevormd door de verlichtende kracht van God zelf; ze werkt diep in op de geestelijke vermogens van de mens en op nagenoeg heel de globaliteit van zijn krachten en begaafdheden. Die goddelijke kracht heet genade; ze bestaat vooral in de genade van het geloof.
"Om dit geloof te kunnen geven, is de voorkomende en helpende genade Gods nodig en de innerlijke bijstand van de Heilige Geest, die het hart moet bewegen en tot God keren, de ogen van de geest openen, en "aan allen smaak geven om met de waarheid in te stemmen en erin te geloven". woorden van het Tweede Concilie van Orange, opnieuw aangehaald door het Eerste Vaticaans Concilie Dezelfde Heilige Geest vervolmaakt voortdurend het geloof door zijn gaven, om het begrip van de openbaring aanhoudend te verdiepen". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 5De Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Uit deze korte uiteenzetting blijkt dat de oorsprong van het geloof zich aandient als een bovennatuurlijk leven, waardoor de "zelfopenbaring" van God wortel schiet in de menselijke rede; dat bovennatuurlijke leven wordt de bron van het bovennatuurlijke licht waardoor de mens deelachtig wordt op menselijke wijze weliswaar maar toch op het niveau van de goddelijke gemeenschap aan de kennis waarmee God van eeuwigheid zichzelf kent en elke andere werkelijkheid in zichzelf.