H. Paus Paulus VI - 7 december 1965
Na de goedkeuring en promulgatie van vier decreten tijdens de Openbare Zitting van het Tweede Vaticaans Concilie van 7 december 1965 liet Paus Paulus VI door kardinaal A. Bea, voorzitter van het Secretariaat voor de eenheid der Christenen, de apostolische Breve 'Ambulate in dilectione' voorlezen, waarin de excommunicatie wordt herroepen, die de Romeinse Stoel in 1054 uitvaardigde tegen de patriarch van Constantinopel, Michael Caerularius.
Wij luisteren naar deze vermanende woorden van de apostel van de heidenen tot ons die krachtens de naam van de Zaligmaker Christenen genoemd worden; vooral in deze steeds snellere tijd sporen zij ons aan om het terrein van de liefde uit te breiden. Met Gods hulp brandt namelijk ons hart van verlangen om er met alle kracht naar te streven, dat zij in de eenheid worden samengebracht die wegens hun inlijving in Christus geroepen zijn om die te bewaren. Wijzelf, die door de beschikking van de goddelijke Voorzienigheid de stoel van de heilige Petrus bezetten, hebben deze opdracht van de Heer begrepen: herhaaldelijk hebben wij dan ook te kennen gegeven, dat het ons vaste voornemen is iedere nuttige en gunstige gelegenheid aan te grijpen om die wil van de Verlosser te volbrengen.
Wij denken terug aan die droevige gebeurtenissen waardoor, na talrijke onenigheden, in het jaar 1054 tussen de kerk van Rome en die van Constantinopel een ernstig geschil is ontstaan. Niet ten onrechte heeft onze voorganger de heilige paus Gregorius VII dan ook later geschreven: "Hoe gunstig eerst de eendracht is geweest, des te funester was het daarna dat de liefde aan weerszijden is afgekoeld". H. Paus Gregorius VII, Epistolum ad Michael Constantinopel imp. Reg.. 1, 18; ed. Caspar, p. 30 Het is zelfs zover gekomen, dat de pauselijke gezanten tegen Michael Caerularius, de patriarch van Constantinopel, en twee geestelijken de ex-communicatie hebben uitgesproken en dat deze en zijn synode van hun kant hen op gelijke wijze hebben gestraft.
Nu echter de tijden en de mentaliteit veranderd zijn, verheugen wij ons ten zeerste, dat onze eerbiedwaardige broeder Athenagoras I, de patriarch van Constantinopel, en zijn synode samen met ons hetzelfde wensen, namelijk om ons met elkaar door de liefde, "die zoete en vruchtbare band van de harten" Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. 350, 3; Patr. lat. 39, 1534 te verenigen. Daar wij aldus verder wensen te gaan op de weg van de broederlijke liefde die ons tot de volmaakte eenheid voert en de beletselen en obstakels willen verwijderen, verzekeren wij in tegenwoordigheid van de Bisschoppen, op het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie bijeen, dat wij de woorden en daden, die niet bewezen kunnen worden en welke in die tijd uitgesproken en gesteld zijn, betreuren. Bovendien willen wij de ex-communicatie, die toen is uitgesproken, uit de herinnering van de Kerk wissen en uit haar midden verwijderen, en wij wensen haar door de vergetelheid te bedekken en te begraven.
Wij verheugen ons, dat het ons gegeven wordt om deze plicht van broederlijke liefde hier te Rome te vervullen bij het graf van de apostel Petrus, juist op de dag waarop te Constantinopel, het nieuwe Rome, hetzelfde geschiedt en waarop de westerse en oosterse Kerk hun gemeenschappelijke Bisschop en kerkleraar de heilige Ambrosius godvruchtig herdenken.
Moge de zeer barmhartige God, de bewerker van de vrede, het resultaat van deze wederzijdse goede wil tot stand brengen en verlenen, dat dit openlijk bewijs van christelijke naastenliefde gericht wordt op zijn glorie en op het heil van de zielen.
Gegeven te Rome bij Sint Pieter en gezegeld met de vissersring op de zevende dag van de maand december op het feest van de heilige Ambrosius, Bisschop, belijder en kerkleraar, in het jaar 1965, het derde van ons pontificaat.Paus Paulus VI