
Paus Franciscus - 29 juni 2013
LUMEN FIDEI Licht van het geloof |
|||
► | Wanneer u niet gelooft, dan begrijpt u niet (vgl. Jes. 7, 9) | ||
► | Geloof en waarheid |
Wanneer u niet gelooft, dan begrijpt u niet. Vgl. Jes. 7, 9
De uitspraak van de profeet Jesaja, gericht tot koning Achaz, werd met deze woorden weergegeven in de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel, de zgn. Septuagint, die in de Egyptische stad Alexandrië werd opgesteld. In deze vertaling werd het probleem van het kennen van de waarheid in het hart van het geloof geplaatst. In de Hebreeuwse tekst luidt de uitspraak van Jesaja echter anders. Daar zegt de profeet tot de koning: ‘Wanneer u niet gelooft, dan houdt u geen stand’. De tekst bevat een woordspel met twee vormen van het werkwoord ’amàn: ‘u gelooft’ (ta’aminu) en ‘u zult standhouden’ (te’amenu). Verontrust door de macht van zijn vijanden, wil de koning veiligheid vinden door een verdrag te sluiten met het grote Assyrische rijk. De profeet maant hem echter alleen te steunen op de ware rots, die niet wankelt: de God van Israël. Omdat God betrouwbaar is, is het verstandig om in Hem te geloven en zijn eigen veiligheid te bouwen op zijn woord. Hij is de God die Jesaja later tot tweemaal toe de ‘God, die het Amen is’ noemt Vgl. Jes. 65, 16
, het onwankelbare fundament van trouw aan het verbond. Men zou kunnen denken dat de Griekse vertaling van de Heilige Schrift met haar weergave van ‘standhouden’ door ‘begrijpen’ een ingrijpende verandering in de tekst heeft aangebracht. Het lijkt alsof een overstap is gemaakt van het Bijbelse begrip van het ‘zich-aan-God-toevertrouwen’ naar het Griekse begrip van kennis. Toch miskent deze weergave - die ongetwijfeld het gesprek wilde aangaan met de hellenistische cultuur - niet de diepe dynamiek van de Hebreeuwse tekst. De zekerheid die Jesaja aan de koning belooft, komt namelijk voort uit een verstaan van het handelen van God en van de eenheid die Hij verleent aan het leven van de mens en aan de geschiedenis van het volk. De profeet roept op, de wegen van de Heer te begrijpen, door in de trouw van God het plan van de wijsheid te vinden dat de geschiedenis leidt. De heilige Augustinus brengt de synthese van ‘begrijpen’ en ‘standhouden’ tot uitdrukking in zijn H. Augustinus
Confessiones
Belijdenissen (), wanneer hij over de waarheid spreekt, waaraan men zich kan toevertrouwen om stand te houden: ‘In de Waarheid, die Gij zijt (...), in U zal ik vast staan en standhouden’. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. XI, 30, 40, in: PL 32, 825 Uit de context kunnen we opmaken dat de heilige Augustinus wil aantonen, op welke wijze deze betrouwbare waarheid van God - zoals we die in de Heilige Schrift leren kennen - Gods trouwe aanwezigheid in de geschiedenis betekent, zijn vermogen om de tijden samen te houden en de dagen van een mensenleven te verzamelen uit hun verstrooiing. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. XI, 30, 40, in: PL 32, 825-826
Wanneer we de tekst van Jesaja in dit licht lezen, leidt hij tot deze conclusie: de mens heeft kennis en waarheid nodig, want zonder deze houdt hij zich niet staande en komt hij niet verder. Geloof zonder waarheid redt niet en geeft geen vastheid aan onze schreden. Het geloof blijft dan louter een mooi sprookje, de projectie van onze verlangens naar geluk; iets dat ons enkel kan bevredigen in de mate dat we bereid zijn onszelf te bedriegen. Of het geloof reduceert zich tot een aangenaam gevoel, dat troost schenkt en warmte geeft, maar dat afhankelijk is van de veranderingen in onze stemmingen en van de wisseling der tijden - maar dat geen steun kan bieden voor een standvastige weg door het leven. Als het geloof iets dergelijks was, dan had koning Achaz gelijk om zijn leven en de veiligheid van zijn rijk niet op het spel te zetten vanuit een emotionele opwelling. Juist door de intrinsieke band met de waarheid is het geloof echter bij machte een nieuw licht te schenken, dat de berekeningen van de koning overstijgt omdat het verder ziet. Het geloof heeft immers begrip van de handelwijze van God, die trouw blijft aan zijn verbond en aan zijn beloften.
Juist vanwege de waarheidscrisis waarin we leven, is het vandaag meer dan ooit noodzakelijk de verbinding van het geloof met de waarheid onder de aandacht te brengen. In de huidige cultuur zijn we vaak geneigd enkel de technologie als waarheid te aanvaarden: wáár is wat de mens met zijn wetenschap kan maken en meten - wáár, omdat het werkt en zo het leven comfortabeler en aangenamer maakt. Dit lijkt vandaag de dag de enige zekere waarheid te zijn, de enige die men met anderen kan delen, de enige waarover men kan discussiëren en waarvoor men zich gezamenlijk kan inzetten. Aan de andere kant zijn er de waarheden van het individu die erin bestaan dat ze op authentieke wijze weergeven wat ieder innerlijk voelt; ze gelden uitsluitend voor het individu en kunnen niet aan anderen meegedeeld worden met de pretentie het gemeenschappelijk goed te dienen. De grote waarheid, die het geheel van het persoonlijk en maatschappelijk leven verklaart, wordt met argwaan bejegend. Matigden - zo vraagt men zich af - de grote totalitaire systemen van de vorige eeuw zich ook niet de waarheid aan, een waarheid die haar algemene wereldbeeld opdrong om de concrete geschiedenis van de individuele mens te vermorzelen? Zodoende blijft enkel relativisme over, omdat men niet meer geïnteresseerd is in de vraag naar de universele waarheid, die ten diepste ook de vraag naar God is. Vanuit dit perspectief is het logisch dat men de band tussen religie en waarheid wil losmaken, want deze verstrengeling ligt, zo meent men, ten grondslag aan fanatisme dat iedereen die de eigen overtuigingen niet deelt het zwijgen op wil leggen. Wat dat betreft kunnen we spreken van een grote vergetelheid in onze huidige wereld. De vraag naar de waarheid is namelijk een vraag naar herinnering, een diepe herinnering want ze richt zich tot iets dat aan ons voorafgaat. Op deze wijze kan de vraag naar de waarheid ons boven ons kleine en begrensde ‘ik’ uit, tot eenheid brengen. Het is de vraag naar de oorsprong van het al. In het licht van deze vraag kan men de bestemming en daarmee ook de richting van de gemeenschappelijke weg zien.