• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

De geschiedenis van het volk Israël in het boek Exodus gaat verder in het spoor van het geloof van Abraham. Opnieuw komt het geloof voort uit een oorspronkelijke gave: Israël stelt zich open voor het handelen van God, die het volk wil bevrijden uit zijn ellende. Het geloof moet een lange weg afleggen om de Heer op de Sinaï te kunnen aanbidden en het beloofde land te erven. De goddelijke liefde lijkt op een vader, die zijn zoon ondersteunt tijdens heel de tocht. Vgl. Deut. 1, 31 De geloofsbelijdenis van Israël ontvouwt zich in de vorm van een verhaal over de weldaden van God, over zijn handelen om het volk te bevrijden en te leiden. Vgl. Deut. 26, 5-11 Het is dit verhaal, dat het volk van generatie op generatie doorgeeft. Het licht van God schijnt voor Israël, dwars door de herinnering aan de daden die God volbracht heeft, die in de eredienst herdacht en beleden worden en van vader op zoon doorgegeven worden. Hieruit kunnen we opmaken dat het licht, dat het geloof schenkt, verbonden is met het tastbare verhaal van het leven, met de dankbare herinnering aan de weldaden van God en met de voortschrijdende vervulling van zijn beloften. De gotische architectuur heeft dit op een zeer treffende wijze tot uitdrukking gebracht. In de grote kathedralen dringt het hemelse licht binnen door de glas-in-loodramen, waarop de gewijde geschiedenis staat afgebeeld. Het licht van God komt tot ons door het verhalen van zijn openbaring. Dit licht kan zo ook schijnen op de weg die wij gaan door de tijd, door de goddelijke weldaden in herinnering te roepen en te tonen hoe Gods beloften in vervulling gaan.

De geschiedenis van Israël toont ons bovendien de bekoring van het ongeloof, waarin het volk herhaaldelijk vervalt. De afgodendienst wordt hier voorgesteld als tegendeel van het geloof. Terwijl Mozes op de Sinaï met God spreekt, kan het volk het mysterie van het verborgen gelaat van God niet langer verdragen; het volk kan de tijd van wachten niet meer aan. De aard van het geloof is dat het vraagt om af te zien van een onmiddellijk bezitten, zoals de directe aanschouwing dat lijkt aan te bieden. Het geloof daarentegen is een uitnodiging om zich open te stellen voor de bron van het licht, met respect voor het mysterie van het Gelaat, dat zich wil openbaren op persoonlijke wijze en op het gepaste tijdstip. Martin Buber gaf deze definitie van afgodendienst, die hij ontleende aan de rabbijn van Kotzk: ‘Respectvol het gelaat wenden naar een gelaat dat geen gelaat is, dat is afgoderij’. Martin Buber, Die Erzählungen der Chassidim, Zürich 1949, 793 In plaats van het geloof in God verkiest men de afgoden te aanbidden. Hun gelaat kan aanschouwd worden, hun afkomst is ons bekend, omdat we ze zelf gemaakt hebben. Bij afgoden loopt men niet het gevaar dat er een oproep van uitgaat, die de mens kan losrukken uit zijn eigen zekerheden, want de afgoden ‘hebben een mond maar zij spreken niet’ (Ps. 115, 5). Tegen deze achtergrond kunnen we begrijpen, dat de afgod een voorwendsel is om onszelf in het centrum van de werkelijkheid te plaatsen, door het werk van onze eigen handen te aanbidden. Wanneer de mens de fundamentele oriëntatie verloren heeft die eenheid geeft aan zijn leven, verliest hij zich in een veelheid aan verlangens; wanneer de mens weigert te wachten op de tijd van de belofte, valt hij uiteen in de duizend kortstondige momenten van zijn geschiedenis. Om die reden is afgodendienst altijd een veelgodendom, een beweging zonder doel die voert van de ene heer naar de andere. De afgodendienst toont niet één weg, maar een veelvoud aan paden. Zij leiden niet naar een duidelijk doel, maar vormen eerder een doolhof. Wie zich niet aan God wil toevertrouwen, moet naar de stem van de vele afgoden luisteren, die hem toeroepen: ‘Vertrouw op mij!’ Het geloof hangt samen met bekering en is zodoende het tegendeel van afgodendienst. Geloven wil zeggen: zich vrijmaken van de afgoden om door een persoonlijke ontmoeting tot de levende God terug te keren. Geloven betekent: zich toevertrouwen aan een barmhartige liefde, die steeds weer aanneemt en vergeeft, die het leven draagt en richting geeft en die haar macht toont doordat ze in staat is om recht te trekken wat in onze geschiedenis verkeerd gegaan is. Het geloof bestaat in de bereidheid om zich telkens weer te laten omvormen door de roepstem van God. Hieruit bestaat de paradox: door zich voortdurend tot de Heer te wenden vindt de mens een beproefde weg, die hem bevrijdt van de doelloze beweging waarin hij zich verliest en waaraan de afgoden hem onderwerpen.

Binnen de context van het geloof van Israël verschijnt ook de figuur van Mozes, de middelaar. Het volk kan het gelaat van God niet aanschouwen; Mozes is degene die op de berg met de Heer spreekt en de wil van God aan het volk meedeelt. Door de aanwezigheid van een middelaar heeft Israël geleerd, in eenheid de weg te gaan. De geloofsdaad van het individu voegt zich in die van de gemeenschap, in het gezamenlijke ‘wij’ van het volk, dat in het geloof is als één enkele mens: ‘mijn eerstgeboren zoon’, zoals God het volk Israël noemt (Ex. 4, 22). De bemiddeling vormt hier geen hindernis, maar schept een opening: in de ontmoeting met de anderen opent zich de blik op een waarheid die groter is dan wij zelf. Jean Jacques Rousseau beklaagde zich, dat hij God niet persoonlijk kon aanschouwen: ‘Wat staan er veel mensen tussen God en mij!’ Jean Jacques Rousseau, Émile, Paris 1966, 387 ‘Is het dan werkelijk zo eenvoudig en vanzelfsprekend dat God Mozes is gaan zoeken, om met Jean Jacques Rousseau te spreken?’ Jean Jacques Rousseau, Lettre à Christophe de Beaumont (1793), Lausanne 1993, 110 Vanuit een individualistisch en begrensd verstaan van kennisrelaties kan de zin van bemiddeling niet begrepen worden. Bemiddeling betekent dat je in staat bent om deel te hebben aan de zienswijze van anderen; het is een mede-weten dat het specifieke ‘weten’ is van de liefde. Het geloof is een onverschuldigde gave van God. Zij vraagt om nederigheid en om de moed vertrouwen te hebben en zich toe te vertrouwen, om zo de verlichte weg te zien van de ontmoeting tussen God en de mensen, de heilsgeschiedenis.

Document

Naam: LUMEN FIDEI
Licht van het geloof
Soort: Paus Franciscus - Encycliek
Auteur: Paus Franciscus
Datum: 29 juni 2013
Copyrights: © 2013, Libreria Editrice Vaticana / Betsaïda.org (2e druk)
Vert. vanuit het Duits, controle met Franse, Engelse en Italiaanse versie: F. De Rycke
Imprematur: Mgr. A.L.M. Hurkmans
Bewerkt: 4 augustus 2020

Referenties naar dit document

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test