
Paus Franciscus - 29 juni 2013
LUMEN FIDEI Licht van het geloof |
|||
► | Inleiding | ||
► | Een licht, dat herontdekt moet worden |
Daarom is het noodzakelijk dat we het eigen karakter van het licht van het geloof herontdekken, want wanneer de vlam van het geloof dooft, verliezen tenslotte ook alle andere lichtbronnen hun kracht. Het licht van het geloof bezit namelijk een zeer specifieke eigenschap: het is in staat het gehele bestaan van de mens te verlichten. Een licht dat deze kracht bezit, kan niet van onszelf uitgaan, maar moet uit een meer oorspronkelijke bron voortkomen: het moet uiteindelijk van God komen. Het geloof ontkiemt in de ontmoeting met de levende God, Die ons roept en ons zijn liefde openbaart. De liefde van God gaat ons vooraf; we kunnen op haar steunen om stevig te staan en ons leven op te bouwen. Omgevormd door deze liefde, ontvangen we nieuwe ogen. Zo ontdekken we dat ze een grote belofte van vervulling in zich draagt en krijgen wij zicht op de toekomst. Het geloof, dat we van God ontvangen als een bovennatuurlijk geschenk, toont zich als een licht op ons pad, dat richting geeft aan onze gang door de tijd. Enerzijds stamt het geloof uit het verleden: het bevat het licht van de fundamentele herinnering aan het leven van Jezus, waarin een liefde zichtbaar werd die absoluut betrouwbaar is, die de dood kan overwinnen. Omdat Christus verrezen is en ons, over de dood heen, tot zich trekt, is het geloof tegelijkertijd een licht dat vanuit de toekomst straalt. Het opent voor ons weidse vergezichten en voert ons boven ons geïsoleerde ‘ik’ uit naar de wijdte van de gemeenschap. Zo kunnen we begrijpen, dat het geloof niet in het donker woont maar onze duisternis verlicht. Nadat Dante in de Dante Alighieri
Divina Commedia
De Goddelijke Komedie (1 januari 1321) tegenover de heilige Petrus zijn geloof heeft beleden, beschrijft hij dit als ‘een vonk, die zich uitbreidt tot een levende vlam en in mij schittert zoals een ster aan de hemel’. Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie, Divina Commedia (1 jan 1321). Paradiso (Paradijs) XXIV, 145-147 Juist over dit licht van het geloof zou ik willen spreken, opdat het mag toenemen en ons huidige bestaan verlichten, totdat het is uitgegroeid tot een ster, die de vergezichten van onze levensweg toont, in deze tijd waarin de mensheid dit licht zo hard nodig heeft.
Voorafgaand aan zijn lijden verzekerde de Heer aan Petrus: ‘Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken’ (Lc. 22, 32). Daarna droeg Hij hem op, in ditzelfde geloof zijn ‘broeders te versterken’. Omdat hij zich bewust was van de opdracht, die aan de opvolger van Petrus is toevertrouwd, heeft Benedictus XVI het Jaar van het Geloof uitgeroepen. Deze periode van genade helpt ons om de grote vreugde van het geloof te ervaren. We worden de wijdte van de vergezichten weer gewaar, die het geloof ontsluit. We belijden onverkort het ene geloof, trouw aan de gedachtenis van de Heer, gedragen door zijn aanwezigheid en door de werking van de Heilige Geest. De zending van de eerste christenen werd bezield door de overtuiging van een geloof, dat het leven groot maakt en vervult, gericht op Christus en op de kracht van zijn genade. De martelaarsakten bevatten deze dialoog tussen de Romeinse prefect Rusticus en de christen Hierax: ‘Waar zijn uw ouders?’, vraagt de rechter aan de martelaar. Deze antwoordt: ‘Onze echte vader is Christus en het geloof in Hem is onze moeder’. Acta Sanctorum, Bollandistae, Junii, I, 21 Voor deze christenen was het geloof een ontmoeting met de levende God, die zich in Christus had geopenbaard. Dit geloof was als een moeder, want het bracht hen tot het licht, verwekte in hen het goddelijk leven en bracht hun een nieuwe ervaring, een lichtende kijk op het leven. Hiervan was men bereid openlijk getuigenis af te leggen, tot het uiterste toe.
Het Jaar van het Geloof begon op de vijftigste verjaardag van de opening van het Tweede Vaticaans Concilie. Deze samenloop van omstandigheden maakt ons duidelijk dat Vaticanum II een concilie over het geloof was H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Elke pagina van het Concilie spreekt over het geloof (8 mrt 1967), 4. ‘Ook al spreekt het Concilie niet uitdrukkelijk over het geloof, toch wordt dit thema op elke bladzijde behandeld. Het Concilie erkent het levensnoodzakelijke en bovennatuurlijke karakter van het geloof; het veronderstelt dit op onverkorte en krachtige wijze en bouwt er zijn leer op. Het zou voldoende zijn om aan de uitspraken van het Concilie te herinneren (…), om zich de essentiële betekenis bewust te worden, die de Kerk in overeenstemming met de traditie aan het geloof toekent - aan het ware geloof, waarvan Christus de bron is en het leerambt van de Kerk het kanaal’: Insegnamenti V (1967), 705), in die zin dat het ons heeft aangespoord om het primaatschap van God in Christus weer tot het hart van ons kerkelijk en persoonlijk leven te maken. De Kerk veronderstelt het geloof immers nooit als vanzelfsprekend, omdat ze weet dat het een geschenk van God is, dat gevoed en gesterkt moet worden, opdat het de weg kan blijven wijzen. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft het geloof laten stralen binnen de context van de menselijke ervaring en is zodoende de weg van de hedendaagse mens gegaan. Hierdoor is duidelijk geworden hoezeer het geloof een rijkdom is voor het menselijke bestaan in al zijn dimensies.
Deze gedachten over het geloof willen - geheel in lijn met alle uitspraken van het leergezag van de Kerk over deze theologale deugd Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 10-22. Hoofdstukken 3 en 4: DH 3008-3020 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 5 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 153-165 - een aanvulling zijn op datgene wat Benedictus XVI heeft geschreven in zijn encyclieken over Paus Benedictus XVI - Encycliek
Deus Caritas Est
God is Liefde
(25 december 2005) en Paus Benedictus XVI - Encycliek
Spe Salvi
Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop
(30 november 2007). Ook voor een encycliek over het geloof had hij een eerste versie zo goed als klaar. Ik ben hem daar ten zeerste dankbaar voor. In een geest van broederlijke gezindheid in Christus, neem ik zijn waardevolle werk over, waarbij ik op enkele punten iets aan de tekst toevoeg. De opvolger van Petrus werd en wordt immers gisteren, vandaag en morgen telkens weer opgeroepen om ‘zijn broeders te versterken’ in het onschatbare geloofsgoed, dat God elke mens schenkt als licht op zijn levenspad.
In het geloof - dat een geschenk is van God als een bovennatuurlijke door Hem ingegoten deugd - erkennen we, dat ons een grote liefde is aangeboden en een goed woord tot ons is gericht. Wanneer we dit Woord aannemen - Jezus Christus, in Wie het Woord vlees geworden is - worden we door de Heilige Geest omgevormd: Hij verlicht ons pad naar de toekomst en geeft ons vleugels van hoop, zodat we onze weg met vreugde kunnen afleggen. Geloof, hoop en liefde vormen, in een wonderbare onderlinge vervlechting, de dynamiek van het christelijke leven, dat gericht is op de volledige gemeenschap met God. Hoe loopt de weg die het geloof voor ons baant? Waar komt dat krachtige licht vandaan, dat ons de weg kan wijzen naar een geslaagd en vruchtbaar leven?