
Paus Franciscus - 29 juni 2013
Voorafgaand aan zijn lijden verzekerde de Heer aan Petrus: ‘Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken’ (Lc. 22, 32). Daarna droeg Hij hem op, in ditzelfde geloof zijn ‘broeders te versterken’. Omdat hij zich bewust was van de opdracht, die aan de opvolger van Petrus is toevertrouwd, heeft Benedictus XVI het Jaar van het Geloof uitgeroepen. Deze periode van genade helpt ons om de grote vreugde van het geloof te ervaren. We worden de wijdte van de vergezichten weer gewaar, die het geloof ontsluit. We belijden onverkort het ene geloof, trouw aan de gedachtenis van de Heer, gedragen door zijn aanwezigheid en door de werking van de Heilige Geest. De zending van de eerste christenen werd bezield door de overtuiging van een geloof, dat het leven groot maakt en vervult, gericht op Christus en op de kracht van zijn genade. De martelaarsakten bevatten deze dialoog tussen de Romeinse prefect Rusticus en de christen Hierax: ‘Waar zijn uw ouders?’, vraagt de rechter aan de martelaar. Deze antwoordt: ‘Onze echte vader is Christus en het geloof in Hem is onze moeder’. Acta Sanctorum, Bollandistae, Junii, I, 21 Voor deze christenen was het geloof een ontmoeting met de levende God, die zich in Christus had geopenbaard. Dit geloof was als een moeder, want het bracht hen tot het licht, verwekte in hen het goddelijk leven en bracht hun een nieuwe ervaring, een lichtende kijk op het leven. Hiervan was men bereid openlijk getuigenis af te leggen, tot het uiterste toe.