
Paus Franciscus - 29 juni 2013
Het is onmogelijk als enkeling te geloven. Het geloof is niet slechts een individuele keuze, die plaatsvindt in het binnenste van de gelovige, het is geen geïsoleerde relatie tussen het ‘ik’ van de gelovige en het goddelijke ‘Gij’, tussen een autonoom subject en God. Van nature opent het geloof zich voor het ‘wij’ en voltrekt het zich altijd in de gemeenschap van de Kerk. De geloofsbelijdenis in dialoogvorm, die tijdens de doopliturgie wordt gebruikt, herinnert ons daaraan. Het geloof drukt zich uit als een antwoord op een uitnodiging, op een woord dat gehoord moet worden en dat niet uit onszelf komt. Het is alleen maar mogelijk om te antwoorden in de eerste persoon, met ‘ik geloof’, omdat men deel uitmaakt van een grotere gemeenschap, omdat wij ook: ‘wij geloven’ zeggen. Deze openheid voor het ‘wij’ van de Kerk geschiedt conform de eigen openheid voor de liefde van God. Gods liefde is immers niet enkel de relatie tussen de Vader en de Zoon, tussen een ‘ik’ en een ‘jij’, maar in de Geest ook als een ‘wij’: een gemeenschap van personen. Om deze reden gaat het gezegde op, dat degene die gelooft, nooit alleen is, en om die reden breidt het geloof zich ook uit en nodigt het ook andere mensen uit tot deze vreugde. Wie het geloof ontvangt, komt tot de ontdekking dat de ruimte van zijn ‘ik’ uitgebreid wordt; in hem groeien nieuwe relaties, die zijn leven verrijken. Tertullianus heeft dit op een treffende manier uitgedrukt, wanneer hij spreekt over de catechumeen die ‘na het bad van de wedergeboorte’ opgenomen wordt in het huis van de moeder, om zijn armen uit te strekken en samen met zijn broeders het Onze Vader te bidden: hij is opgenomen in een nieuwe familie. Vgl. Tertullianus, De Baptismo. 20, 5, in: CCL I, 295