
Paus Franciscus - 29 juni 2013
Uitgaand van de deelname aan de zienswijze van Jezus heeft de apostel Paulus in zijn brieven ons een beschrijving nagelaten van het leven uit het geloof. Door het geschenk van het geloof aan te nemen, wordt de gelovige veranderd in een nieuwe schepping. Hij ontvangt een nieuwe zijnswijze, een bestaan als kind van God, hij wordt een zoon in de Zoon. ‘Abba, Vader’, is de uitroep die de ervaring van Jezus het beste kenmerkt en die de kern van elke christelijke ervaring wordt. Vgl. Rom. 8, 15 In zoverre het een bestaan als kind van God is, betekent het leven in het geloof: erkenning van het oorspronkelijke en alles bepalende geschenk waarop het bestaan van de mens berust. Het kan samengevat worden met de zinsnede van de heilige Paulus, gericht tot de Korintiërs: ‘Wat heb je, dat je niet gekregen hebt?’ (1 Kor. 4, 7). Juist hier raken we de kern van de polemiek van Paulus tegen de Farizeeërs: de discussie over het heil door het geloof of door de werken van de wet. Wat Paulus verwerpt, is de houding van diegene, die zichzelf door zijn eigen handelen, tegenover God wil rechtvaardigen. Zelfs wanneer zo iemand de geboden volgt en goede werken doet, maakt hij zichzelf tot middelpunt en erkent hij niet dat God de oorsprong is van alle goeds. Wie zo handelt, wie zelf de bron van zijn gerechtigheid wil zijn, zal ervaren dat deze bron spoedig uitgeput raakt. Hij zal ontdekken dat hij zelfs niet trouw aan de wet kan blijven. Hij sluit zich in en isoleert zich van de Heer en van zijn medemensen, en daarom wordt zijn leven leeg. Zijn werken blijven vruchteloos zoals een boom die ver van het water staat. De heilige Augustinus zegt het, in de van hem bekende beknopte en doeltreffende woorden, aldus: ‘Ab eo qui fecit te noli deficere nec ad te’ - ‘Verwijder je niet van Hem die jou gemaakt heeft, zelfs niet om tot jezelf te gaan’. H. Augustinus, De continentia. 4,11, in: PL 40, 356 Als de mens van mening is dat hij zichzelf vindt door zich van God te verwijderen, dan mislukt zijn leven. Vgl. Lc. 15, 11-24 Het begin van het heil is dat de mens zich openstelt voor iets dat voorafgaat, voor een oorspronkelijke gave die het leven bekrachtigt en bewaart in het bestaan. Alleen indien wij ons openstellen voor dit oorspronkelijke en het erkennen, kunnen wij omgevormd worden, doordat we het heil in ons zijn werk laten doen en ons leven vruchtbaar laten maken, rijk aan goede vruchten. Het heil door het geloof bestaat in de erkenning dat de gave van God de eerste en voornaamste is, zoals de heilige Paulus het samenvat: ‘aan die genade dankt gij uw heil, door het geloof; niet aan uzelf, Gods gave is het’ (Ef. 2, 8).