
Paus Pius XII - 20 november 1947
De Kerk heeft dus hetzelfde doel, dezelfde taak, hetzelfde ambt gemeen met het Vleesgeworden Woord, d.w.z. allen de waarheid te leren, de mensen te leiden en te besturen en aan God het aangename en welgevallige offer op te dragen, en aldus tussen de Schepper en de schepselen die bewonderenswaardige verbondenheid en eenheid te herstellen, welke de Apostel der heidenen met de volgende woorden duidelijk aangeeft: "Gij zijt niet langer vreemdelingen en gasten, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op de grondslag van de apostelen en profeten, waarvan Christus Jezus de hoeksteen is. In Hem wordt heel het gebouw bijeengehouden en rijst het op tot een tempel, heilig in de Heer; in Hem wordt ook gij opgebouwd tezamen met de anderen tot een woning van God in de Geest". (Ef. 2, 19 - 22)
Derhalve heeft de door de goddelijke Verlosser gestichte gemeenschap zowel door haar leer en bestuur als door haar offer en de door Hem ingestelde sacramenten, als ten slotte door de van Hem ontvangen bediening, door het storten van haar gebeden en van haar bloed geen ander doel en streven dan zich dagelijks meer uit te breiden en te groeien. En dit is zeker het geval, wanneer Christus als het ware uitgebouwd en uitgebreid wordt in de zielen van de mensen en omgekeerd de zielen van de mensen worden gebouwd en uitgebreid in Christus, zodanig, dat in deze aardse ballingschap de heilige tempel dagelijks meer aangroeit, waarin de goddelijke Majesteit de welgevallige wettige eredienst ontvangt. Bij iedere liturgische handeling derhalve is tegelijk met de Kerk ook haar goddelijke Stichter aanwezig. Christus is tegenwoordig in het hoogheilig offer van het altaar, zowel in de persoon van Zijn bedienaar als vooral onder de eucharistische gedaanten. Hij is tegenwoordig in de sacramenten door Zijn kracht, die Hij er instort om er nuttige instrumenten van heiliging van te maken. Hij is ten slotte tegenwoordig bij de tot God gerichte lofprijzingen en smeekbeden volgens het woord: "Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden." (Mt. 18, 20)
De liturgische actie begon met de stichting zelf van de Kerk. Immers, de eerste christenen "bleven volharden in de leer van de Apostelen en de onderlinge gemeenschap, in het breken van het brood en in het gebed" (Hand. 2, 42). Overal waar de herders een groep gelovigen kunnen bijeenbrengen, richten zij een altaar op, waarop zij het offer opdragen en waaromheen de andere riten gegroepeerd worden, die bestemd zijn tot heiliging van de mensen en tot verheerlijking van God. Onder die riten komen op de eerste plaats de Sacramenten, d.w.z. de zeven hoofdbronnen van heil; vervolgens de viering van de goddelijke lofprijzing, waardoor de gelovigen ook gezamenlijk de aansporing van de apostel Paulus nakomen: "Leert en vermaant elkander met allerlei wijsheid! Looft God in uw harten op lieflijke wijze met psalmen, gezangen en geestelijke liederen" (Kol. 3, 16); verder, de lezing van de wet en van de profeten, van het evangelie en van de brieven van de apostelen; en ten slotte de homilie of de preek, waarin de voorzitter van de bijeenkomst herinnert aan de voorschriften van de goddelijke Meester en er nuttige verklaringen van geeft, de voornamere feiten en gebeurtenissen uit het leven van Christus vermeldt en al de aanwezigen opwekt met aan de omstandigheden aangepaste vermaningen en voorbeelden.