
H. Paus Johannes Paulus II - 13 maart 1994
Vandaag treffen wij elkaar rond de Eucharistie, die de gehele spirituele rijkdom van de Kerk omvat, zoals Vaticanum II ons herinnert Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 5. Terwijl wij de instelling van de Eucharistie gedenken tijdens de liturgie van Witte Donderdag, zijn wij ons helder bewust van wat Christus ons in een zo verheven sacrament heeft nagelaten: 'Jezus (...) die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe' (Joh. 13, 1). Deze zin van de heilige Johannes bevat in een bepaald opzicht de gehele waarheid van de Eucharistie en deze waarheid vormt tegelijkertijd het hart van de waarheid over de Kerk. Het is alsof de Kerk elke dag wordt geboren uit de Eucharistie, die op verscheidene plekken ter wereld in zulke verschillende omstandigheden en in zulke diverse culturen wordt gevierd, dat de hernieuwing van het eucharistisch mysterie daardoor in een bepaald opzicht een dagelijkse 'schepping' wordt. Dank zij de viering van de Eucharistie wordt de evangelische bewustwording van het volk van God telkens weer verdiept, zowel bij naties met een eeuwenoude christelijke traditie als bij de volken die onlangs deze nieuwe dimensie hebben aanvaard, die altijd en overal aan de mensheid wordt gegeven door het mysterie van de Vleeswording van het Woord en van de Verlossing door zijn dood aan het Kruis en zijn Opstanding. Het Triduüm leidt ons binnen in dit mysterie op een manier die uniek is voor het gehele liturgische jaar. De liturgie van de instelling van de Eucharistie anticipeert op een bijzondere manier op Pasen, hetgeen wordt voortgezet op Goede Vrijdag en de Paaswake tot de zondag en het octaaf van de Opstanding.
Nu de viering van dit grote mysterie van het geloof nadert, dierbare Broeders in het priesterambt, komt u vandaag rond uw bisschoppen samen, in de kathedralen van uw diocesane Kerken, om de instelling van zowel het Sacrament van het priesterambt als van het Sacrament van de Eucharistie opnieuw te beleven. De bisschop van Rome viert deze liturgie omringd door het presbyterium van Zijn Kerk, net zoals mijn broeders in het bisschopsambt dat doen met hun priesters in hun diocesane gemeenschappen.
Daarom schrijf ik u vandaag. Ik zou graag van de gelegenheid gebruik maken om een speciaal woord tot u te richten, zodat allen samen de grote gave, die Christus ons geschonken heeft, kunnen vieren. Voor ons priesters is het priesterambt de buitengewone gave, een bijzondere oproep om deel te hebben aan het mysterie van Christus, die ons de verheven mogelijkheid gegeven heeft om te spreken en te handelen in zijn naam. Elke keer als wij de Eucharistie vieren, wordt deze mogelijkheid werkelijkheid. Wij handelen 'in persona Christi', wanneer wij, op het moment van de consecratie, de woorden spreken: 'Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt (...). Dit is de beker van het nieuwe altijddurende Verbond, dit is mijn bloed dat voor u en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit doen om mij te gedenken.' Wij doen dat werkelijk, in alle nederigheid en met een grote dankbaarheid. Men zou kunnen zeggen dat deze verheven, en tegelijkertijd bescheiden, handeling van onze dagelijkse missie als priesters de uiterste grenzen van ons mens-zijn raakt. Wij hebben deel aan het mysterie van de Vleeswording van het Woord, 'de eerstgeborene van heel de schepping' (Kol. 1, 15), die aan de Vader in de Eucharistie de gehele schepping geeft, de oude en de toekomstige wereld en voor alles de huidige wereld waarin hij met ons is, waar hij aanwezig is door ons en waar hij, door onze bemiddeling, aan de Vader het offer van de Verlossing brengt. Wij hebben deel aan het mysterie van Christus, 'de eerste die van de dood is opgestaan' (Kol. 1, 18), die door zijn Pasen, de wereld onophoudelijk verandert en haar dichter bij de 'openbaring van Gods kinderen' brengt (Rom. 8, 19). De gehele werkelijkheid wordt dus zo in al haar facetten openbaar in ons eucharistisch ambt, dat tegelijkertijd openstaat voor alle concrete, persoonlijke behoeften, voor al het lijden, de verwachtingen, voor vreugde en verdriet, al naar gelang de intenties van de gelovigen voor de heilige Mis. Wij ontvangen deze intenties in de geest van de liefde, waardoor alle menselijke problemen in het perspectief van de universele verlossing worden geplaatst.
Dierbare broeders in het priesterambt, ons ambt geeft vorm aan een nieuw leven in ons en rondom ons. De Eucharistie evangeliseert onze omgeving en sterkt ons in de hoop dat de woorden van Christus niet voorbij zullen gaan Vgl. Lc. 21, 33 . Zijn woorden zullen niet voorbij gaan, want zij zijn gebaseerd op het Offer aan het Kruis: wij zijn speciale getuigen en bevoorrechte dienaars van het voortbestaan van deze waarheid en van de goddelijke liefde.
Wij kunnen ons dus verheugen wanneer de mensen de noodzaak van de nieuwe Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) voelen of wanneer zij de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Veritatis Splendor
Over kerkelijke moraalleer
(6 augustus 1993) ter hand nemen om erin te lezen. Dit alles sterkt ons in de overtuiging dat onze bediening van het Evangelie vruchtbaar wordt door de Eucharistie. Tijdens het Laatste Avondmaal zei Christus tot zijn leerlingen: 'Ik noem u geen dienaars meer...; maar u heb ik vrienden genoemd. Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u tot taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn' (Joh. 15, 15-16). Wat een enorme rijkdom schenkt de Kerk ons tijdens het Triduüm, en in het bijzonder vandaag, Witte Donderdag, in de liturgie van de wijding van het chrisma! Mijn woorden zijn slechts een gedeeltelijke weerspiegeling van hetgeen een ieder van u ongetwijfeld aan gevoelens ervaart. En deze brief voor Witte Donderdag kan er misschien voor zorgen dat de verscheidene vormen die de gave van Christus aanneemt in talrijke harten voor de heerlijkheid van het grote 'mysterie van het geloof', worden verzameld in een betekenisvol delen van wat het priesterschap is en altijd in de Kerk zal blijven. Moge dan onze vereniging rond het altaar al diegenen omarmen die in zich het onuitwisbare teken van dit sacrament dragen, waardoor wij onze broeders in gedachten brengen die op een of andere manier van het heilig ambt verwijderd zijn. Ik vertrouw erop dat deze gedachtenis een ieder van ons nog intenser de grootsheid van de gave, die het priesterschap van Christus is, doet beleven.