Joseph Kardinaal Ratzinger - 31 mei 2004
Het tweede scheppingsverhaal (Gen. 2, 4-25) bevestigt ondubbelzinnig het belang van het seksuele verschil. Door God geboetseerd en geplaatst in de tuin die hij moet bewerken, ervaart de man, die nog wordt aangeduid met de algemene uitdrukking mens, een eenzaamheid die door de aanwezigheid van dieren niet overwonnen kan worden. Hij heeft behoefte aan een hulp die bij hem past. Deze uitdrukking slaat niet op een ondergeschikte maar op een onmisbare hulp. Het Hebreeuwse woord ezer dat vertaald wordt als 'hulp' geeft de hulp aan die alleen een persoon aan een andere persoon kan geven. Het impliceert geen ondergeschiktheid of uitbuiting, als we bedenken dat God soms ook ezer wordt genoemd met betrekking tot mensen Vgl. Ex. 18, 4 Vgl. Ps. 10, 14 .
De bedoeling is dat het leven van de mens niet verzinkt in een onvruchtbare en ten slotte een dodelijk gepreoccupeerd zijn met zichzelf. Hij moet een relatie kunnen aangaan met een ander wezen op zijn eigen niveau. Alleen de vrouw, geschapen uit hetzelfde 'vlees' en omhuld met hetzelfde mysterie, kan het leven van de man toekomst bieden. Dit vindt dus vooral plaats op het ontologisch vlak, in de zin dat de schepping van de vrouw door God de mens karakteriseert als een wezen in relatie met anderen. In deze context spreekt de mens voor de eerste maal woorden die zijn verwondering tot uitdrukking brengen: "Eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees" (Gen. 2, 23).
Zoals de Heilige Vader heeft geschreven met betrekking tot deze tekst uit Genesis "is de vrouw een ander 'ik' in het gemeenschappelijke mens-zijn " en dat betekent de overwinning van de oorspronkelijke eenzaamheid, waarin de mens niet een hulp vond die bij hem paste (Gen. 2, 10). Gaat het hier alleen om een 'hulp' voor het werk, voor het onderwerpen van de aarde Vgl. Gen. 1, 28 ? Het gaat zeker vooral om de levensgezellin met wie de man zich kan verenigen als met een echtgenote, en 'één vlees' kan worden, wat de reden is waarom hij 'zijn vader en moeder verlaat' (Gen. 2, 24)." H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 6
Het essentiële verschil is gericht op gemeenschap en werd in vrede beleefd, wat tot uitdrukking komt in het feit dat beiden naakt zijn: "Zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij voelden geen schaamte voor elkaar" (Gen. 2, 25). Het menselijk lichaam, dat mannelijk of vrouwelijk is "bevat vanaf het begin het bruidselement, dat is het vermogen uitdrukking te geven aan de liefde, aan die liefde waarin de persoon tot gave wordt en - door middel van die gave - de zin van zijn wezen en zijn bestaan verwerkelijkt". H. Paus Johannes Paulus II, AudiĆ«ntie, 15e Catechese in de reeks: Theologie van het Lichaam,
Deel 1, De oorspronkelijke eenheid van man en vrouw, De persoon, de mens wordt een gave in de vrijheid van de liefde (16 jan 1980), 1 Voortbordurend op zijn commentaar op deze verzen van Genesis, schrijft de Heilige Vader: "Door deze eigenschap is het lichaam een uitdrukking van de geest en ertoe geroepen, in het mysterie van de schepping, in de gemeenschap van mensen, de gelijkenis van God te zijn." H. Paus Johannes Paulus II, Audiƫntie, 32e catechese in de reeks "Theologie van het Lichaam", Bedreigingen tegen de uitdrukking van de geest in het lichaam (23 juli 1980), 1
Vanuit dit bruidsperspectief van het oude Genesisverhaal kunnen wij ook begrijpen hoe de vrouw in haar diepste en meest oorspronkelijke wezen bestaat "voor de ander" Vgl. 1 Kor. 11, 9 . Deze uitspraak wil absoluut geen vervreemding oproepen, maar brengt veeleer een fundamenteel aspect van de overeenkomst met de Drie-eenheid tot uitdrukking, waarvan de Personen, door de komst van Christus, zich openbaren als een gemeenschap van wederzijdse liefde. "In de 'eenheid van de twee' zijn de man en de vrouw niet alleen van het begin af geroepen om 'naast elkaar' of ook 'samen' te bestaan, maar tevens om 'voor elkaar' te bestaan". De tekst van Gen. 2, 18-25 Vgl. Gen. 2, 18-25 geeft aan dat het huwelijk de eerste en in zekere zin fundamentele vorm van deze roeping is. Het is echter niet de enige. De gehele geschiedenis van de mens op aarde voltrekt zich in het kader van deze roeping. Op grond van het beginsel van het wederzijdse 'voor'-de-ander-zijn in de interpersoonlijke 'gemeenschap' ontwikkelt zich in deze geschiedenis de integratie in het mens-zijn zelf dat door God gewild is, van wat 'mannelijk' is en van wat 'vrouwelijk' is." H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 7
Het vredige beeld aan het einde van het tweede scheppingsverhaal roept in herinnering hoe er aan het einde van het eerste scheppingsverhaal wordt gezegd "dat het heel goed was" (Gen. 1, 31). Hier vinden we de kern van Gods oorspronkelijke plan en de diepste waarheid over man en vrouw, zoals ze door Hem zijn gewild en geschapen. Ofschoon Gods oorspronkelijke plan voor man en vrouw later verstoord en verduisterd zal worden door de zonde, kan het nooit geheel teniet gedaan worden.