Joseph Kardinaal Ratzinger - 31 mei 2004
De eerste Bijbelse teksten die in ogenschouw genomen moeten worden zijn de eerste drie hoofdstukken van Genesis. Hier "moeten we ons plaatsen binnen de context van het Bijbelse 'begin' waarin de geopenbaarde waarheid over de mens als 'beeld en gelijkenis van God' de onveranderlijke basis vormt voor heel de christelijke antropologie". H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 6 Vgl. H. IreneĆ¼s van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 5,6,1; 5, 16, 2-3, in: SC 153, 72-81; 216-221 Vgl. H. Gregorius van Nyssa, Preek bij het Hooglied, In Canticum homilia. 2: PG 44, 805-808 Vgl. H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. 4, 8, in: CCL 38, 17
De eerste tekst (Gen. 1,1-2,4) beschrijft de scheppende macht van het Woord van God, die orde schept in de oorspronkelijke chaos. Zo ontstaan licht en duisternis, zee en droog land, dag en nacht, gras en bomen, vissen en vogels, "ieder naar hun soort". Uit de verschillen ontstaat een geordende wereld, met daarin de belofte van nieuwe relaties. Dit is het algemene raamwerk waarbinnen de schepping van de mens plaats vindt: "God sprak: 'Nu gaan Wij de mens maken als beeld van Ons, op Ons gelijkend'" (Gen. 1, 26). Toen "schiep God de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen" (Gen. 1, 27). Vanaf het begin wordt de mensheid dus beschreven met een uitgesproken relatie tussen man en vrouw. Deze seksueel verschillende mensen worden nadrukkelijk beschreven als "beeld van God".