H. Paus Johannes Paulus II - 5 juni 1985
Deze band, waarover we reeds spraken tijdens de catechese over het Oude Testament en die ons nauw verwant maakt met de joden, werd in 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) speciaal benadrukt. De Verklaring verwijst naar het gemeenschappelijk geloof van de Aartsvaders, Mozes en de Profeten. De Kerk "belijdt dat alle christengelovigen, zonen van Abraham naar het geloof, besloten liggen in de roeping van deze Aartsvader... Daarom kan de Kerk niet vergeten, dat zij door dat volk, waarmee God zich in zijn onuitsprekelijke barmhartigheid gewaardigd heeft het Oude Verbond aan te gaan, de Openbaring van het Oude Testament heeft ontvangen". 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4. Uit dat volk "komt de Christus voort naar het vlees" (Rom. 9, 5), Christus, Zoon van de Maagd Maria, terwijl ook de Apostelen zonen van Israël waren.
Heel die geestelijke erfenis, gemeenschappelijk voor christenen en joden, vormt een levende grondslag voor de wederzijdse betrekkingen, zelfs wanneer het grootste deel van Israël "het Evangelie niet aanvaardt". De Kerk (zoals de Profeten en de Apostel Paulus zeggen) "ziet uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volkeren de Heer eenstemmig zullen aanroepen en Hem onder een zelfde juk zullen dienen" (Sef. 3, 9). 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4.