H. Paus Johannes Paulus II - 5 juni 1985
Zie voor een overzicht van het grotere geheel waarin deze audiëntie-catechese is gehouden: Catecheses van de Paus tijdens de wekelijkse Algemene Audienties
"De mensen verwachten van de verschillende godsdiensten een antwoord op de verborgen raadselen van het mens-zijn, die evenals vroeger ook thans de harten der mensen diep beroeren: Wat is de mens? Wat is de zin en het doel van het leven? Wat is goed en wat is zonde? Wat is de oorsprong en wat is de zin van het lijden? Wat is de dood, het oordeel en de vergelding na de dood? Welke is de weg ter verkrijging van het ware geluk? Wat is tenslotte dat laatste, onuitsprekelijk mysterie, dat ons bestaan omsluit, waaraan wij het ontstaan danken en waarheen wij op weg zijn?". 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 1Het Concilie neemt die vaststelling als uitgangspunt voor haar Verklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
De Kerk ontwijkt die ontmoeting niet; zij verlangt en zoekt ze. Op basis van een ruimere gemeenschap in de positieve waarden op gebied van spiritualiteit en moraliteit wordt vooral het verband duidelijk tussen "geloof " en "godsdienst" in het algemeen; dat verband is een voornaam element van het aardse bestaan van de mens. In de godsdienst zoekt de mens antwoord op zijn vragen; ik heb daar reeds over gesproken. Ook ziet de mens in zekere zin zijn eigen verbondenheid met "het mysterie dat zijn bestaan omringt". Bovendien zijn de verschillende niet-christelijke godsdiensten vóór alles de uitdrukking van dat zoeken van de mens, terwijl het christelijk geloof zijn grondslag heeft in de Openbaring van God. Ondanks enige gelijkenis met de andere godsdiensten ligt daar het essentiale verschil.
"Reeds vanaf de Oudheid tot op de dag van vandaag wordt bij de verschillende volkeren een zeker besef gevonden van die geheime kracht, die aanwezig is in de loop der dingen en in de gebeurtenissen van het menselijk leven, soms zelfs een erkenning van een Hoogste Macht of ook van een Vader. Dat besef en die erkenning doordringen hun leven met een diepe religieuze zin". 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2.In dat verband kunnen we erop wijzen, dat vanaf de eerste eeuwen van het Christendom men eveneens de niet in woorden uit te drukken tegenwoordigheid van het Woord in het menselijk denken en in de culturen erkende. De heilige Justinus schrijft: "Alle schrijvers kunnen immers, dank zij het ingeschapen woord van de Logos, dat in hen besloten ligt, op een vage wijze de werkelijkheid onderkennen" H. Justinus, Eerste apologie, Apologia contra Antoninus Pius. II,13,3. Justinus, en andere Kerkvaders met hem, aarzelde niet de filosofie te beschouwen als een soort van "mindere openbaring".
Eens te meer moeten we elkaar hier goed begrijpen. Die "religieuze zin", die religieuze kennis van God door de volkeren voert ons tot de uit de rede verworven kennis, waartoe de mens vanuit zijn natuurlijke krachten kan komen, zoals we reeds eerder hebben gezien. Want de door de rede verworven kennis staat hoger dan de zuiver rationele speculatieve beschouwingen van filosofen en denkers over het Godsbestaan. De door de rede verworven kennis spreekt de mens aan en geeft zijn leven impulsen. Toch blijft ook deze kennis duidelijk onderscheiden van het christelijk geloof, dat steunt op de kennis van de Openbaring en op het bewuste antwoord op de gave Gods, ons gegeven in Christus Jezus. Ik moet evenwel ook herhalen dat het hierboven gegeven noodzakelijk onderscheid geen beletsel vormt voor een zekere verwantschap en overeenstemming van positieve waarden; ook belet dat onderscheid niet om, zoals het Concilie verklaart, contact te zoeken met de niet-christelijke godsdiensten (de Concilieverklaring wijst speciaal met volgende woorden op het hindoeïsme en het boedisme): want
"evenzo trachten ook de andere godsdiensten, die overal ter wereld worden aangetroffen, op verschillende manieren tegemoet te komen aan de onrust van het menselijk hart door 'wegen' aan te wijzen: leerstelsels, leefregels en heilige riten." 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2.
"De Katholieke Kerk" zo gaat het Document verder "beschouwt met oprechte eerbied die gedragsen leefregels, die Voorschriften en leerstellingen, die - hoewel in veel opzichten verschillend van wat zijzelf houdt en leert - toch niet zelden een straal weerspiegelen van die Waarheid, welke alle mensen verlicht". 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2.Mijn Voorganger Paulus VI heeft op een suggestieve wijze die houding van de Kerk onderstreept in zijn Apostolische Aansporing H. Paus Paulus VI - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Daarom spoort de Kerk de katholieken en alle christenen aan om
"met bedachtzaamheid en liefde door gesprekken en door samenwerking met de aanhangers van andere godsdiensten, getuigend van geloof en christelijk leven, die geestelijke en zedelijke goederen alsook die sociaal-culturele waarden, die bij hen gevonden worden, te erkennen, te bewaren en te bevorderen" 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2.
Deze band, waarover we reeds spraken tijdens de catechese over het Oude Testament en die ons nauw verwant maakt met de joden, werd in 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) speciaal benadrukt. De Verklaring verwijst naar het gemeenschappelijk geloof van de Aartsvaders, Mozes en de Profeten. De Kerk "belijdt dat alle christengelovigen, zonen van Abraham naar het geloof, besloten liggen in de roeping van deze Aartsvader... Daarom kan de Kerk niet vergeten, dat zij door dat volk, waarmee God zich in zijn onuitsprekelijke barmhartigheid gewaardigd heeft het Oude Verbond aan te gaan, de Openbaring van het Oude Testament heeft ontvangen". 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4. Uit dat volk "komt de Christus voort naar het vlees" (Rom. 9, 5), Christus, Zoon van de Maagd Maria, terwijl ook de Apostelen zonen van Israël waren.
Heel die geestelijke erfenis, gemeenschappelijk voor christenen en joden, vormt een levende grondslag voor de wederzijdse betrekkingen, zelfs wanneer het grootste deel van Israël "het Evangelie niet aanvaardt". De Kerk (zoals de Profeten en de Apostel Paulus zeggen) "ziet uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volkeren de Heer eenstemmig zullen aanroepen en Hem onder een zelfde juk zullen dienen" (Sef. 3, 9). 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4.