Paus Benedictus XVI - 21 april 2011
Dierbare broeders en zusters,
“Vurig heb Ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit paasmaal met u te eten!” (Lc. 22, 15). Met deze woorden heeft Jezus de viering geopend van zijn laatste maaltijd en van de instelling van de heilige Eucharistie. Jezus liep op dat uur vooruit door ernaar te verlangen. In de grond van zijn hart heeft Hij op dit moment gewacht waarop Hij zichzelf zou geven aan de zijnen onder de gedaanten van brood en wijn. Hij heeft op dit moment gewacht, dat in zekere zin de ware messiaanse bruiloft zou zijn: de omvorming van de gaven van deze aarde en het feit van één te worden met de zijnen, om hen om te vormen en zo de omvorming van de wereld in te huldigen. In het verlangen van Jezus kunnen we het verlangen van God zelf herkennen - zijn liefde voor de mensen, voor zijn schepping, een liefde in verwachting. De liefde die wacht op het moment van de vereniging, de liefde die de mensen tot zich wil trekken, om zo het verlangen van de schepping zelf volledig te realiseren: deze is immers gericht op de openbaring van de kinderen van God Vgl. Rom. 8, 19 .
Jezus verlangt naar ons, Hij wacht op ons. En wij, verlangen wij Hem echt? Voelen we ons innerlijk gedreven om Hem te ontmoeten? Verlangen we vurig zijn nabijheid, één te worden met Hem, gave die Hij ons schenkt in de heilige Eucharistie? Of zijn we onverschillig, afgeleid, gevuld met andere dingen? Volgens de gelijkenissen van Jezus over de maaltijden, weten we dat Hij de realiteit van de leeg gebleven plaatsen kent, het negatieve antwoord, de ongeïnteresseerdheid voor Hem en voor zijn nabijheid. De lege stoelen op het bruiloftsmaal van de Heer, met of zonder uitvluchten, zijn voor ons, sinds lange tijd inmiddels, niet een gelijkenis, maar een huidige realiteit, juist in die landen waarin Hij blijk had gegeven van zijn bijzondere nabijheid.
Jezus wist ook dat er gasten zouden komen, inderdaad, maar niet gekleed in het bruiloftskleed - zonder de vreugde van zijn nabijheid, zij volgen slechts een gewoonte, en met een heel andere richting van hun leven. De heilige Gregorius de Grote vroeg zich in één van zijn preken af: welke soort mensen zijn degenen die zonder bruiloftskleed komen? Wat is dat kleed eigenlijk en hoe verkrijgt men die? Zijn antwoord is: degenen die geroepen zijn en komen, hebben in zekere zin het geloof. Het is het geloof dat de deur voor hen opent. Maar ze missen het bruiloftskleed van de liefde. Hij die het geloof niet zozeer beleeft als liefde, is niet voorbereid op de bruiloft en hij wordt buiten gegooid. De eucharistische communie vereist het geloof, maar het geloof vereist de liefde, anders is zij als geloof ook dood.
Door de vier Evangeliën weten we dat de laatste maaltijd van Jezus vóór zijn Lijden ook een plaats van aankondiging was. Jezus heeft nogmaals met aandrang de fundamentele elementen van zijn boodschap aangeboden. Woord en Sacrament, boodschap en gave zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Tijdens zijn laatste maaltijd heeft Jezus echter vooral gebeden. Matteüs, Marcus en Lucas gebruiken twee woorden om het gebed van Jezus te beschrijven op het centrale moment van het Laatste Avondmaal: “eucharistesas” en “eulogesas” – “dankzeggen” en “zegenen”. De opwaartse beweging van de dankzegging en de neerwaartse van de zegen gaan samen. De woorden van de transsubstantiatie maken deel uit van dit gebed van Jezus. Het zijn woorden van gebed. Jezus zet zijn Lijden om in gebed, in offerande aan de Vader voor de mensen. Deze omzetting van zijn lijden in liefde bezit een omvormende kracht voor de gaven waarin Hij zichzelf nu geeft. Hij geeft ze aan ons opdat wijzelf en de wereld omgevormd worden. Het werkelijke en uiteindelijke doel van de eucharistische omvorming is onze omvorming zelf in de gemeenschap met Christus. De Eucharistie is gericht op de nieuwe mens, de nieuwe wereld zoals die alleen kan voortkomen uit God doorheen het werk van de Dienaar van God.
Dank zij Lucas en vooral Johannes weten we dat Jezus in zijn gebed tijdens het Laatste Avondmaal ook smeekbeden heeft gericht tot de Vader - smeekbeden die tegelijkertijd oproepen bevatten aan zijn leerlingen van toen en van alle tijden. In dit uur zou ik enkel één smeekbede willen kiezen die Jezus, volgens Johannes, vier keer heeft herhaald tijdens zijn hogepriesterlijk gebed. Hoezeer had ze Hem bezig gehouden in zijn hart! Zij blijft voortdurend zijn gebed tot de Vader voor ons: het is het gebed voor de eenheid. Jezus zegt uitdrukkelijk dat deze smeekbede niet alleen geldt voor de leerlingen op dat moment aanwezig, maar dat zij betrekking heeft op al diegenen die in Hem zullen geloven Vgl. Joh. 17, 20 . Zij vraagt dat allen één zouden zijn “zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U, opdat de wereld zou geloven” (Joh. 17, 21).
De eenheid van de christenen kan zich enkel realiseren als de Christenen innig verenigd zijn met Hem, met Jezus. Geloof en liefde voor Jezus, geloof in zijn wezen één met de Vader en openheid voor de eenheid met Hem zijn essentieel. Deze eenheid is dus niet enkel iets innerlijks, iets mystieks. Zij moet zichtbaar worden, zichtbaar om zo voor de wereld het bewijs te vormen dat Jezus gezonden was door de Vader. Daarom heeft deze smeekbede een verborgen eucharistische betekenis die Paulus duidelijk naar voren heeft gebracht in de Eerste Brief aan de Korintiërs: “Geeft niet het brood dat wij breken, gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood” (1 Kor. 10, 16, v).
Met de Eucharistie wordt de Kerk geboren. Wij allen eten van hetzelfde brood, wij krijgen hetzelfde lichaam van de Heer, wat betekent dat Hij ieder van ons boven zichzelf uit opent. Hij maakt ons allen één. De Eucharistie is het mysterie van de intieme nabijheid en van de gemeenschap van ieder met de Heer. En tegelijkertijd is zij de zichtbare vereniging van allen. De Eucharistie is sacrament van de eenheid. Ze reikt tot in het mysterie van de Drie-eenheid, en ze schept eveneens tegelijkertijd de zichtbare eenheid. Laten we het nog eens zeggen: zij is de zeer persoonlijke ontmoeting met de Heer, en toch is zij nooit alleen een individuele daad van godsvrucht. Wij vieren haar noodzakelijk allen tezamen. In elke gemeenschap is de Heer op volkomen wijze aanwezig. Maar Hij is slechts één in alle gemeenschappen. Dat is de reden waarom de woorden “Una cum Papa nostro et cum Episcopo nostro” een noodzakelijk onderdeel vormen van het eucharistisch gebed van de Kerk. Dit is geen uitwendige aanvulling op wat er inwendig gebeurt, maar een noodzakelijke uitdrukking van de eucharistische werkelijkheid zelf. En we noemen de paus en de bisschop bij hun naam: de eenheid is volkomen concreet, zij draagt namen. Zo wordt de eenheid zichtbaar, zij wordt teken voor de wereld en zij legt voor onszelf een concreet criterium vast.
Jezus voorspelt Petrus zijn val en zijn bekering. Waarvan heeft Petrus zich moeten bekeren? In het begin, bij zijn roeping, geschrokken door de goddelijke macht van de Heer en door zijn eigen ellende, had Petrus gezegd: “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens!” (Lc. 5, 8). In het licht van de Heer erkent hij zijn onvolmaaktheid. Het is juist op deze wijze, in de nederigheid van iemand die zichzelf als zondaar kent, dat hij geroepen is. Hij moet altijd opnieuw deze nederigheid terugvinden. In de buurt van Caesarea Filippi had Petrus niet willen aanvaarden dat Jezus zou moeten lijden en gekruisigd worden. Dat was onmogelijk te rijmen met het beeld dat hij van God en de Messias had. In het Cenakel had hij niet willen aanvaarden dat Jezus hem de voeten waste: dat strookte niet met zijn idee van de waardigheid van de Meester. In de Hof van Olijven heeft hij zijn zwaard getrokken. Hij wilde zijn moed tonen. Niettemin heeft hij ten overstaan van het dienstmeisje verklaard Jezus niet te kennen. Op dat ogenblik leek het hem slechts een kleine leugen, om dicht bij Jezus te kunnen zijn. Zijn heldenmoed is ingestort als gevolg van een kleingeestig spelletje voor een plaats in het middelpunt van de gebeurtenissen.
Wij allen moeten steeds opnieuw God en Jezus Christus leren aanvaarden zoals Hij is en niet zoals wij zouden willen dat Hij is. Ook wij hebben moeite om te aanvaarden dat Hij zich heeft gebonden aan de grenzen van zijn Kerk en zijn bedienaars. Ook wij willen niet aanvaarden dat Hij zonder macht zou zijn in deze wereld. Ook wij verschuilen ons achter excuses wanneer ons toebehoren tot Christus te onvoordelig en te gevaarlijk wordt. Wij allen hebben bekering nodig om Jezus te ontvangen in zijn God-zijn en zijn mens-zijn. We hebben de nederigheid van de leerling nodig die de wil van de Meester in acht neemt. In dit uur willen we Hem vragen om ook naar ons te kijken zoals Hij naar Petrus keek, op het juiste moment, met zijn welwillende ogen, en om ons te bekeren.
Als Petrus bekeerd is, is hij geroepen om zijn broeders te sterken. Het is niet onbelangrijk dat deze taak hem is toevertrouwd in het Cenakel. Het dienstbetoon van de eenheid heeft zijn zichtbare plaats in de viering van de heilige Eucharistie. Beste vrienden, voor de paus is het een grote troost te weten dat in elke eucharistieviering allen voor hem bidden, dat ons gebed zich verenigt met het gebed van de Heer voor Petrus. Het is enkel door het gebed van de Heer en van de Kerk dat de paus zijn taak kan vervullen om zijn broeders te versterken - om de kudde van Jezus te weiden en borg te staan voor die eenheid die een zichtbare getuigenis wordt van Jezus’ zending van bij de Vader.
“Vurig heb Ik verlangd dit paasmaal met u te eten”. Heer, Gij verlangt naar ons, Gij verlangt naar mij. Gij verlangt Uzelf te geven aan ons in de heilige Eucharistie, U te verenigen met ons. Heer, wek ook in ons het verlangen naar U. Versterk ons in de eenheid met U en onder ons. Geef aan uw Kerk de eenheid, opdat de wereld zou geloven.
Amen.