H. Paus Johannes Paulus II - 13 december 1987
Zeer dierbare jonge mensen,
Dit jaar richt ik mij opnieuw tot u, om u de aanstaande Werelddag van de Jeugd aan te kondigen, die in de plaatselijke kerken zal worden gevierd op Palmzondag 1988. Deze dag draagt een bijzonder karakter, omdat wij in de kerk het Mariajaar vieren, dat ik op het feest van Pinksteren heb geopend en dat ik plechtig zal afsluiten op het feest van Maria Hemelvaart, op 15 augustus van dit jaar (1988).
Aan het einde van het tweede millennium van de christelijke tijdrekening – op een kritisch moment van de geschiedenis van onze wereld, die door zovele moeilijke problemen wordt verscheurd – vormt het Mariajaar een bijzondere gave voor ons allen. Dit jaar toont Maria zich aan ons onder een nieuw licht: als Moeder met een hart dat overvloeit van liefde, tederheid en fijngevoeligheid en als Opvoedster, die ons voorgaat op de weg van het geloof en die ons de weg van het leven aanwijst. Daarom is het Mariajaar een jaar waarin men op een bijzondere wijze luistert naar Maria. Dit moet ook zo zijn op de komende Werelddag van de jeugd. Deze keer, dierbare jonge mensen, is het Maria die u samenroept! Zij is het, die met u een afspraak heeft, want zij heeft u veel te zeggen! En ik ben er zeker van, dat u zich, evenals in de voorafgaande jaren, onder de leiding van uw herders actief gaat inzetten voor de viering van deze Dag van de Jeugd.
Maria, Maagd en Moeder van God, zal dus het centrum zijn van de Werelddag voor de Jeugd 1988. Het wordt een dag van luisteren. Wat zal Maria, onze Moeder en onze Opvoedster ons zeggen? In het evangelie staat een zin waarin Maria zich werkelijk als onze Opvoedster openbaart. Het is een zin die zij uitspreekt op de bruiloft te Kana in Galilea. Nadat zij tot haar Zoon gezegd heeft: ’Zij hebben geen wijn meer’, sprak zij tot de bedienden: ’Doet maar wat Hij u zeggen zal’ (Joh. 2, 5).
Juist deze woorden heb ik gekozen als leidraad voor de Werelddag. Zij bevatten een zeer belangrijke boodschap die voor alle mensen van alle tijden geldt. ’Doet maar wat Hij u zeggen zal’ betekent: luistert naar Jezus, mijn Zoon, volgt Zijn Woord en hebt vertrouwen in Hem. Leert in alle levensomstandigheden ’ja’ zeggen tot de Heer. Het is een zeer opbeurende boodschap, waaraan wij allen behoefte hebben.
’Doet maar wat Hij u zeggen zal…’. Maria heeft in deze woorden vooral het diepste geheim van haar eigen leven uitgedrukt. Zij staat helemaal achter deze woorden. Haar leven was feite één diep ’ja’-woord tot de Heer. Een ’ja’ vol vreugde en vertrouwen. Maria, geheel vervuld van genade, de onbevlekte Maagd, heeft heel haar bestaan doorleefd in een algehele openheid tot God en in volmaakte overeenstemming met Zijn wil, tot in de moeilijkste ogenblikken, die hun hoogtepunt hebben bereikt op de top van de Calvarieberg aan de voet van het Kruis. Nooit trok zij haar ja-woord terug, want zij had haar hele leven in Gods handen gelegd: ’Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord’ (Lc. 1, 38). Hierover schreef ik in mijn encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Mater
Moeder van de Verlosser
(25 maart 1987): ’Bij de Boodschap van de engel heeft Maria zich volledig aan God toevertrouwd, door ’de gehoorzaamheid van het geloof’ te tonen en door een volledige hulde van verstand en wil’ te betuigen aan Hem die door Zijn bode tot haar sprak. Zij heeft dus met heel haar menselijke, vrouwelijke ’ik’ geantwoord. Dit geloofsantwoord bevatte een volmaakte medewerking aan de ’liefdevolle en helpende genade van God’ en een ’volmaakte beschikbaarheid voor de werking van de Heilige Geest’ H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Moeder van de Verlosser, Redemptoris Mater (25 mrt 1987), 13. ’Doet maar wat Hij u zeggen zal…’. Deze korte zin houdt het hele levensproject in dat Maria-Opvoedster als eerste leerlinge van de Heer waarmaakte en dat zij ons vandaag aanwijst. Het is een levensproject, dat steunt op een stevig en betrouwbaar fundament, dat de naam Jezus-Christus draagt.
De wereld waarin wij leven wordt geschokt door allerlei crises. Eén van de gevaarlijkste is het wegvallen van de levenszin. Velen van onze tijdgenoten zijn de ware zin voor het leven kwijtgeraakt. Zij zoeken surrogaten in een tomeloze consumptie, in drugs, alcohol en erotiek. Zij jagen daar het geluk na, maar het resultaat van hun zoeken is diepe droefheid, een leeg hart en vrij dikwijls wanhoop.
In deze situatie stellen heel wat jongeren zich fundamentele vragen: hoe moet ik mijn leven inrichten om het niet te verliezen? Waarop moet ik mijn leven funderen, opdat het echt gelukkig wordt? Wat moet ik doen om mijn leven zin te geven? Hoe moet ik mij gedragen in vaak ingewikkelde situaties in mijn gezin, op school, op de universiteit, op het werk en in mijn vriendenkring? Het zijn soms aangrijpende vragen, dierbare jonge mensen, die ongetwijfeld velen onder u zich vandaag stellen. U allen, ik ben er zeker van, wilt uw leven bouwen op een stevige fundering die in staat is de beproevingen die niet kunnen uitblijven te weerstaan. U wilt het grondvesten op de rots. Kijkt dan naar Maria, de Maagd van Nazareth, de nederige dienstmaagd van de Heer die u haar Zoon toont en die u zegt: ’Doet maar wat Hij u zeggen zal’ d.w.z. luistert naar Jezus, gehoorzaamt Hem en Zijn geboden, hebt vertrouwen in Hem. Dit is het enige levensproject om het leven echt te doen lukken en gelukkig te zijn. Dit is ook de enige bron waaruit men de diepste levenszin kan putten.
Vorig jaar op de Werelddag van de Jeugd hebt u nagedacht over de woorden van de Heilige Johannes: ’Wij hebben de liefde leren kennen die God voor ons heeft, en wij geloven in haar’ (1 Joh. 4, 16). Dit jaar verklaart Maria u, dierbare jonge mensen, wat geloven in God en God liefhebben wil zeggen. Geloof en liefde laten zich niet herleiden tot woorden en vage gevoelens. In God geloven en God beminnen wil zeggen een samenhangend leven leiden in het licht van het evangelie.
Het betekent zich engageren, om altijd te doen wat Jezus ons zegt in de Heilige Schrift en door de leer van de kerk. En dat is niet gemakkelijk. Ja, er is dikwijls veel moed voor nodig, om tegen de mode en opiniestromingen van deze wereld in te gaan. Maar, ik herhaal het, dit is het enige levensproject om werkelijk te slagen in het leven en gelukkig te zijn.
Dit leert ons Maria op de bruiloft te Kana. Wij willen haar woorden diepgaand onderzoeken en beluisteren op de Wereld Jongeren Dag 1988.
Zeer dierbare jonge mensen, ik nodig u allen uit deel te nemen aan dit belangrijk gebeuren. Komt luisteren naar de Moeder van Jezus, uw Moeder en uw Opvoedster.
Opdat het geen oppervlakkige viering met alleen uiterlijk vertoon wordt, vereist iedere Werelddag van de Jeugd, vooral in de vastentijd, een hele voorbereidingsweg in de diocesane en parochiële pastoraal, in de bewegingen en in de jeugdverenigingen. Ik nodig u allen uit deze weg van geestelijke voorbereiding af te leggen, om beter de genade van het Mariajaar en de gaven van de Werelddag 1988 te ontvangen. Bezint u op het leven van Maria. Denkt hierover na, vooral u, meisjes. Voor u is de Onbevlekte Maagd een subliem model van de vrouw die zich bewust is van haar eigen waardigheid en van haar verheven roeping. Denkt diep na over haar leven, ook u, jongens. Beluistert de woorden die Maria uitsprak te Kana in Galilea: ’Doet maar wat Hij u zeggen zal’ en tracht uw leven van het begin af aan te bouwen op het stevige fundament dat Jezus is. Uw bezinning op het Maria-mysterie moet u ertoe bewegen haar leven na te volgen. Leert van haar het Woord van God te beluisteren en te volgen; Vgl. Joh. 2, 5 leert van haar de Heer nabij te blijven, zelfs wanneer dit u veel moeite kost. Vgl. Joh. 19, 25 Uw bezinning op het Maria-mysterie moet u er ook toe brengen in vertrouwen tot haar te bidden. Tracht de schoonheid van de rozenkrans te ontdekken: dat hij de trouwe metgezel worde in heel uw leven.
Ik besluit deze korte boodschap met een hartelijke groet aan alle jongeren in de wereld. Weet dat door het gebed de paus dicht bij ieder van u is.
Moge mijn apostolische zegen u begeleiden op de hele weg van de geestelijke voorbereiding van de Werelddag voor de Jeugd 1988 en tijdens de viering van die dag in uw bisdommen.
Het Vaticaan, 13 december 1987, derde zondag van de Advent.
Paus Johannes Paulus II