H. Paus Johannes Paulus II - 24 februari 1980
Vóór alles echter is de Eucharistie een offer: een offer van verlossing namelijk, en tegelijkertijd het offer van het Nieuwe Verbond, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 2.47 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 3.28 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 2 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 13 Vgl. Concilie van Trente, 22e Zitting - Over het allerheiligst Misoffer, Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio (17 sept 1562), 2-6 zoals wij geloven, en zoals ook de Oosterse Kerken duidelijk belijden: 'Het huidige offer - zo heeft eeuwen geleden de Griekse Kerk geleerd - is werkelijk gelijk aan wat eens opgedragen is door het eniggeboren mensgeworden Woord; door Hem wordt het nu zowel als toen opgedragen, want het is hetzelfde en enige offer'. 47 Op grond daarvan worden, wanneer dit enige offer van ons heil tegenwoordig gesteld wordt, mens en wereld in de Paasnieuwheid van de verlossing weer aan God teruggegeven. Deze teruggave kan er niet aan ontbreken: zij vormt immers de grondslag van het Nieuw en eeuwig verbond'. Zou zij ontbreken, dan zou men zowel een vraagteken moeten plaatsen achter de voortreffelijkheid van het offer zelf van de verlossing, dat nochtans volmaakt was en definitief, alsook achter het offerkarakter van de heilige mis. Juist omdat de Eucharistie echt een offer is, bewerkt zij deze teruggave aan God.
Daaruit volgt dat de celebrant, juist als bedienaar van dat offer, in waarachtige zin priester is: krachtens de bijzondere volmacht die hij bij zijn wijding verkregen heeft, voltrekt hij de offerhandeling waarin de mensen tot God worden teruggebracht. Van hun kant dragen allen die aan de Eucharistie deelnemen, zonder evenwel te offeren zoals hij, niettemin met hem krachtens het algemeen priesterschap hun eigen geestelijke offers op waarnaar brood en wijn, vanaf het moment dat zij of het altaar worden geplaatst, verwijzen. Deze liturgische handeling immers, waaraan in bijna alle liturgieën op plechtige wijze gestalte wordt gegeven, 'behoudt zijn waarde en geestelijke betekenis'. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, Institutio Generalis Missalis Romani (26 mrt 1970), 49. c Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 5 Brood en wijn worden in zekere zin het symbool van al wat de Eucharistievierende gemeenschap van haar kant als gave aan God aan biedt en Hem geestelijk als offer opdraagt. Het is daarom van groot belang dat dit, in strikte zin eerste moment van de liturgie van de Eucharistie, ook door de deelnemers met het hart beleefd en in daden uitgedrukt wordt. Daartoe dient de zogenaamde gavenprocessie zoals de recente liturgische hervorming dit heeft vastgesteld 49 en die volgens zeer oude traditie begeleid wordt met een psalm of een lied. Willen allen deze liturgische act, waaraan tegelijkertijd de celebrant met eigen woorden uitdrukking geeft, bewust meemaken, dan moet zij bovendien een zekere tijd duren. Dit besef, dat zij het zijn die de offergaven aandragen, dient vervolgens tijdens heel de mis levendig te blijven. Ja zelfs dient het zijn volheid te bereiken op het moment van de consecratie en van de aanbieding tijdens de anamnese, vanwege het fundamentele belang van dit hoogtepunt van het offer. Dit wordt trouwens bevestigd door de woorden van het eucharistisch gebed, die de priester met luide stem uitspreekt. Het lijkt nuttig hier enkele uitdrukkingen aan te halen uit het derde, eucharistisch gebed, die wel heel duidelijk het offerkarakter van de Eucharistie doen uitkomen, en waarin de offergave van onszelf verbonden wordt met die van Christus:
'Wij vragen U, Heer: zie welwillend neer op het offer van uw Kerk, en wil er uw Zoon in herkennen, door wiens dood Gij ons met U verzoend hebt. Geef dat wij mogen worden verkwikt door het nuttigen van zijn Lichaam en Bloed. Vervul ons van zijn Heilige Geest opdat men ons in Christus zal zien worden tot één lichaam en één geest. Moge Hij ons maken tot een blijvende offergave voor U'.
Dit offerkarakter wordt overigens in elke viering al eerder tot uitdrukking gebracht, in de woorden namelijk waarmee de priester de aanbieding van de gaven afsluit en waarmee hij de gelovigen aanspoort te bidden
'dat mijn en uw offer aanvaard kan worden door God de almachtige Vader'.
Deze woorden hebben een bindende kracht, want daarin ligt de eigen aard van heel de Eucharistische liturgie uitgedrukt, evenals de volheid van haar goddelijke en kerkelijke inhoud.
Ieder die gelovig deelneemt aan de Eucharistie, geeft er zich rekenschap van dat zij een 'offer' is, dat wil zeggen een 'geconsacreerde offergave'. Want het brood en de wijn die op het altaar worden geplaatst en waarmee de godsvrucht en de geestelijke offers van de deelnemers worden verbonden, worden vervolgens zo geconsacreerd dat zij waarachtig, werkelijk en wezenlijk tot het Lichaam worden en het Bloed dat Christus zelf heeft gegeven en vergoten. Zo stellen, krachtens de consecratie, de gedaanten van brood en wijn op sacramentele en onbloedige wijze het bloedige offer van verzoening tegenwoordig, Vgl. Concilie van Trente, 22e Zitting - Over het allerheiligst Misoffer, Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio (17 sept 1562), 2-5 dat Hij op het kruis aan zijn Vader heeft opgedragen voor het heil van de wereld. Hij alleen immers heeft de mensen met de Vader verzoend door in een daad van hoogste toewijding en opoffering zichzelf als slachtoffer ter verzoening aan te bieden: 'Hij heeft de oorkonde met haar bezwarende bepalingen, die tegen ons getuigde, verscheurd'. (Kol. 2, 14) Tot dit offer, dat op sacramentele wijze op het altaar wordt vernieuwd, dragen derhalve de offergaven van brood en wijn, samen met de godsvrucht van de gelovigen, iets bij dat door niets vervangen kan worden: het zijn immers juist die gaven die door de consecratie van de priester tot de heilige gedaanten worden. Dit blijkt ook heel duidelijk uit de houding van de priester wanneer hij het eucharistisch gebed uitspreekt, en nog het meest bij de consecratie, en vervolgens wanneer de viering van het heilig offer en de deelneming eraan gepaard gaan met het besef: 'de Meester is daar en roept u'. (Joh. 11, 28) Dit roepen van de Heer dat vanuit zijn offer tot ons klinkt, ontsluit ons hart opdat het zich - gezuiverd door het mysterie van onze verlossing - met Hem verenigt in de Eucharistische Communie, die op haar beurt aan de deelneming aan de mis dat rijpe en volle gewicht verleent dat verplichtingen schept voor het hele leven van de mens: 'De Kerk bedoelt echter dat de gelovigen niet alleen deze smetteloze offergave aanbieden, maar ook zichzelf leren aanbieden en van dag tot dag, door Christus, de Middelaar, groeien naar de volmaakte eenheid met God en onder elkaar, opdat God uiteindelijk alles in allen moge zijn'. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, Institutio Generalis Missalis Romani (26 mrt 1970), 55. f
Het is dan ook nodig en passend dat er opnieuw en intens onderricht gegeven wordt, met de bedoeling dat alle rijkdommen die er in de nieuwe liturgie vervat liggen, worden ontsloten. De liturgische vernieuwing immers, die na het Tweede Vaticaans Concilie is doorgevoerd, heeft aan het Eucharistisch Offer om zo te zeggen een veel grotere zichtbaarheid gegeven. Nog afgezien van andere elementen, dragen daar de woorden van het Eucharistisch gebed toe bij, die door de celebrant met luide stem worden uitgesproken, vooral de woorden van de consecratie en de acclamatie door de gemeenschap, onmiddellijk na de opheffing.
Vervult dit alles ons met vreugde, dan dienen we toch ook te bedenken dat deze veranderingen om een nieuw bewustzijn en een geestelijke rijpheid vragen, niet alleen van de celebrant - te meer nu hij tegenwoordig 'met het gezicht naar het volk' celebreert - maar evenzeer van de gelovigen. De Eucharistische eredienst wordt rijper en groeit wanneer de woorden van het Eucharistisch gebed, en met name die van de consecratie, in grote nederigheid en eenvoud zo worden uitgesproken dat zij verstaan kunnen worden, op een mooie en waardige manier die past bij de heiligheid ervan; wanneer deze allerbelangrijkste handeling van de Eucharistie voltrokken wordt zonder haast, terwijl men er zich door zo'n ingetogen aandacht en godsvrucht op toelegt dat de deelnemers de verhevenheid aanvoelen van het mysterie dat voltrokken wordt, en dit in hun houding laten blijken.