H. Paus Johannes Paulus II - 24 februari 1980
De Eucharistie is een gemeenschappelijk goed van heel de kerk, want zij is het sacrament van haar eenheid. Of de kerk rust dan ook de strenge plicht om alles vast te stellen wat betrekking heeft op de viering van de Eucharistie en op de deelneming eraan. Daarom dienen wij ons te houden aan de beginselen die door het jongste Concilie zijn opgesteld, dat namelijk in de constitutie over de heilige liturgie de bevoegdheden en de verplichtingen heeft omschreven en vastgesteld van zowel de bisschoppen in hun bisdom als de bisschoppenconferenties. Beiden handelen immers in collegiale eenheid met de Apostolische Stoel.
Daar komt bij dat men zich in deze ook dient te houden aan de normen die door de verschillende dicasteriën van de Romeinse Curie zijn uitgevaardigd: zowel inzake de liturgie - in de richtlijnen namelijk die in de liturgische boeken zijn vastgelegd met betrekking tot het eucharistisch mysteries evenals in de instructies die aan dit mysterie zijn gewijd - alsook in zaken die de 'communicatio in sacris' betreffen, en waarvoor normen zijn opgesteld in het 'Directorium voor de oecumene' Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen, Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging, Oecumenisch Directorium (25 mrt 1993). 38-63 en in de 'Instructie over de bijzondere gevallen waarin andere christenen toegelaten kunnen worden tot de Eucharistische communie in de katholieke Kerk'. Secretariaat voor eenheid der Christenen, Instructie over toelating van de andere Christenen tot de Eucharistische Communie in de Katholieke Kerk, Instructio de Peculiaribus Casibus Admittendi Alios Christianos ad Communionem Eucharisticam in Ecclesia Catholica (1 juni 1972) Ook al wordt in dit stadium van de liturgische vernieuwing ruimte gelaten voor een zekere 'creatieve' vrijheid, toch dient deze vrijheid zich strikt te houden aan de vereisten van de wezenlijke eenheid. Wij kunnen immers op deze zogenaamde weg van het pluralisme (een pluralisme dat overigens al gegeven is met de invoering van de verschillende talen in de liturgie) slechts voortgaan zolang de wezenlijke kenmerken van de viering van de Eucharistie niet teniet worden gedaan, en zolang men zich houdt aan de normen die door de recente liturgische vernieuwing zijn voorgeschreven.
Overal dient derhalve de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht genomen te worden opdat, binnen het pluralisme van de eucharistische eredienst zoals dit voorzien is door het Tweede Vaticaans Concilie, toch die eenheid tot uiting komt waarvan de Eucharistie zowel teken als oorzaak is.
Die taak, waarover uit de aard der zaak de Apostolische Stoel te waken heeft, moet niet alleen worden waargenomen door de afzonderlijke bisschoppenconferenties, maar gaat ook en zonder enige uitzondering iedere bedienaar van de Eucharistie aan. Eenieder dient bovendien te bedenken dat hij echt verantwoordelijkheid draagt voor het gemeenschappelijk goed van de kerk. De priester als bedienaar en celebrant, als degene die de eucharistische samenkomst van de gelovigen voorzit, hoort een bijzonder gevoel te hebben voor het gemeenschappelijke goed van de Kerk, dat hij door zijn bediening tegenwoordig stelt maar waaraan hij op zijn beurt volgens een juiste geloofsdiscipline ook ondergeschikt dient te zijn. Hij mag zichzelf niet als een 'eigenaar' beschouwen die vrij kan beschikken over de liturgische tekst en de heilige rite, alsof het zijn eigendom was waaraan hij zelf naar willekeur een eigen vorm kan geven. Het kan weliswaar meermaals de schijn hebben dat dit laatste beter werkt en meer voldoening schenkt aan de subjectieve vroomheid, maar objectief houdt dit steeds een verraad in aan die communio die juist in het sacrament van de eenheid haar ware en eigenlijke uitdrukking dient te vinden. Laat daarom iedere priester die het heilig offer opdraagt, bedenken dat tijdens dit offer niet alleen hij met zijn gemeenschap bidt, maar dat daarbij tevens de hele kerk bidt, die aldus - en ook door het gebruik van de goedgekeurde liturgische tekst - in dit sacrament haar geestelijke eenheid uitdrukt. Wie een dergelijk standpunt een al te groot streven naar 'uniformiteit' noemt, laat daarmee alleen maar zien dat hij niet op de hoogte is met de objectieve vereisten van de echte eenheid, en dat is een teken van wat men een schadelijk individualisme noemt.
Deze ondergeschiktheid van de bedienaar of celebrant aan het 'mysterie' dat hem door de kerk voor het welzijn van heel het Godsvolk is toevertrouwd, dient ook daarin tot uiting te komen, dat hij zich houdt aan de liturgische voorschriften aangaande de viering van het heilig offer. Bijvoorbeeld met betrekking tot de kleding en met name de heilige gewaden van de celebrant. Er zijn inderdaad omstandigheden geweest - en zij komen nog voor - waarin die voorschriften niet verplichten. Met diepe ontroering hebben wij, in boeken die geschreven zijn door priesters die destijds gevangen hebben gezeten in concentratiekampen, verhalen gelezen over eucharistievieringen waarbij de hierboven genoemde normen niet in acht genomen werden, zonder altaar en zonder gewaden. Was dat in dergelijke omstandigheden een teken van heldhaftigheid dat terecht hoge achting verdiende, toch kan het verwaarlozen van de liturgische richtlijnen in normale omstandigheden worden gezien als een gebrek aan eerbied jegens de Eucharistie, waarvan de oorzaak wellicht gelegen is in een bijzondere neiging van de celebrant zelf, of in een gemis aan kritische zin ten opzichte van de heersende opvattingen, of zelfs in een zeker ontbreken van de geest van geloof.
Op ons allen, die door de genade van God bedienaren zijn van de Eucharistie, rust op een bijzondere manier de plicht ons te bekommeren om de opvattingen en houdingen van onze broeders en zusters die aan onze herderlijke zorg zijn toevertrouwd. Het is onze taak om, vooral door ons persoonlijk voorbeeld, iedere gezonde vorm van verering jegens Christus die in dit sacrament van liefde aanwezig en werkzaam is, aan te moedigen. God beware er ons voor anders te handelen en die verering te verzwakken door zelf 'ontwend' te raken aan de verschillende uitingsvormen van de eucharistische eredienst, waarin een weliswaar 'traditionele' maar gezonde vroomheid tot uitdrukking komt, en bovenal die 'geloofszin' die eigen is aan heel het volk van God, waaraan het Tweede Vaticaans Concilie heeft herinnerd. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12
Nu ik de laatste hand ga leggen aan deze beschouwingen, wil ik - zowel in eigen naam alsook in naam van u allen, eerbiedwaardige en dierbare broeders in het bisschopsambt - vergeving vragen voor al wat om de een of andere reden, door een of andere menselijke zwakheid, ongeduld of onachtzaamheid, of ook door een soms slechts gedeeltelijke, eenzijdige en verkeerde toepassing van de richtlijnen van het Tweede Vaticaans Concilie, ergernis en onbehagen heeft kunnen veroorzaken met betrekking tot de uitleg van de leer en de eerbied die aan dit verheven sacrament toekomt. En vervolgens smeek ik de Heer Jezus, dat voortaan in de manier waarop wij dit heilig mysterie behandelen, alles vermeden mag worden wat op enigerlei wijze het gevoel van eerbied en liefde bij onze gelovigen zou kunnen verzwakken of verwarren.
Moge Christus zelf ons helpen voort te gaan op wegen van ware vernieuwing, naar die volheid van eucharistisch leven en eredienst waardoor de kerk zelf wordt opgebouwd tot die eenheid die zij reeds nu bezit en waarvan zij wenst dat deze tot glorie van de levende God en tot heil van alle mensen steeds volmaakter wordt.