H. Paus Johannes Paulus II - 31 mei 1998
DIES DOMINI Over de heiliging van de zondag |
|||
► | DIES DOMINI - De viering van het werk van de Schepper | ||
► | 'Gedenken' om te 'heiligen' |
Het gebod van de decaloog waarmee God het onderhouden van de sabbat verplicht stelt, wordt in het boek Exodus op karakteristieke wijze geformuleerd: "Denk aan de sabbat: die moet heilig voor u zijn" (Ex. 20, 8). Verderop geeft de geïnspireerde tekst de reden aan door te wijzen op het werk van God: "In zes dagen immers heeft de Heer de hemel, de aarde, de zee met al wat er in is gemaakt. Maar de zevende dag heeft Hij gerust en zo de sabbat gezegend en tot een heilige dag gemaakt." (Ex. 20, 11). Voordat het gebod de plicht oplegt iets te doen, wijst het op iets, wat men moet gedenken. Het spoort aan tot het opfrissen van het geheugen waar het het grote en fundamentele werk van God, de schepping, betreft. Deze herinnering moet heel het godsdienstig leven van de mens inspireren om uiteindelijk de dag te bereiken waarop de mens geroepen wordt te rusten. De rust krijgt zo een gewijde waarde: de gelovige wordt uitgenodigd te rusten, niet alleen zoals God rustte, maar om te rusten in de Heer door Hem heel de schepping te overhandigen, door lofzang en dank, door kinderlijke intimiteit en echtelijke vriendschap.
Het thema van de 'herinnering' aan de wonderdaden die de Heer verricht heeft in relatie tot de sabbatsrust komt ook naar voren in Deuteronomium (Dt. 5, 12-15) waar de grondslag voor het voorschrift niet zozeer gelegd wordt in het scheppingswerk, maar meer in het verlossingswerk van God in de uittocht: "Bedenk dat gij slaaf zijt geweest in Egypte en dat de Heer uw God u met sterke hand en uitgestrekte arm uit dat land heeft geleid. Daarom heeft Hij u geboden de sabbat te onderhouden" (Dt. 5, 15).
Deze formulering is klaarblijkelijk een aanvulling op de eerdere. Samen openbaren ze de betekenis van de 'dag des Heren' in een perspectief waarin de theologie van de schepping en die van het heil samenvallen. De inhoud van het voorschrift is dus niet op de eerste plaats slechts een onderbreking van het werk, maar het vieren van de wonderdaden die door God zijn verricht.
In de mate waarin de van dank en lof jegens God vervulde 'herinnering' levendig is, krijgt de rust van de mens, de dag van de Heer, zijn volle betekenis. Daarmee treedt de mens in de dimensie van de 'rust' van de Heer en neemt hij er intensief aan deel. Hij krijgt zo de mogelijkheid een zindering te ervaren van de vreugde die de Schepper zelf na de schepping ervoer, toen Hij zag dat alles wat Hij gemaakt had "heel goed" was (Gen. 1, 31).