H. Paus Johannes Paulus II - 31 mei 1998
De geestelijke en pastorale rijkdom van de zondag zoals die aan ons in de traditie is doorgegeven is werkelijk groot. In haar volledige betekenis en volle omvang is zij in zekere zin een synthese en een voorwaarde van het christelijk leven. Daarom is te begrijpen dat het vieren van de zondag de kerk bijzonder na aan het hart ligt en dat dit vieren juist in het geheel van de kerkelijke tucht een plicht blijft. Het nakomen ervan moet vanuit de grond van het christelijk bestaan eerder als een diepe behoefte dan als een verplichting worden gevoeld. Het is van essentieel belang dat iedere gelovige ervan overtuigd is, dat hij in volledige deelneming aan het christelijk gemeenschapsleven zijn geloof alleen kan beleven als hij als regel aan de zondagse eucharistische bijeenkomst deelneemt. Als in de Eucharistie de eredienst die de mensen aan God verschuldigd zijn en waaraan geen enkele andere religieuze ervaring kan tippen, in al zijn volheid voltrokken wordt, komt dat met extra kracht in de zondagse samenkomst van de hele gemeenschap naar voren. Zij gehoorzaamt daarin aan de stem van de verrezen Heer die haar bijeenroept om haar het licht van zijn Woord en het voedsel van zijn Lichaam als blijvende sacramentele bron van verlossing te geven. De genade die uit deze bron ontspringt maakt de mensen, het leven, de geschiedenis nieuw.