H. Paus Johannes Paulus II - 31 mei 1998
De zondagse Eucharistie heeft, dat is duidelijk, geen status die verschilt van de Eucharistie die op om het even welke andere dag gevierd wordt. Zij kan niet losgemaakt worden van het geheel van het liturgische en sacramentele leven. Door haar wezen is zij een epiphanie, een openbaring van de Kerk, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, 25e Verjaardag van de promulgatie van het Conciliedocument Sacrosanctum Concilium over de heilige liturgie, Vicesimus Quintus Annus (4 dec 1988), 9 en het cruciale moment daarin is, wanneer de gemeenschap van het bisdom bijeenkomt om met zijn eigen herder te bidden: "De Kerk wordt het meest zichtbaar in het voltallig en actief deelnemen van het heilige volk van God aan dezelfde liturgische vieringen, vooral aan dezelfde Eucharistie, aan het ene gebed, aan het ene altaar, met aan het hoofd de bisschop, omringd door zijn priesterschaar en zijn altaardienaren." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 41 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 15 De betrekking met de bisschop en met de gehele kerkelijke gemeenschap is het kenmerk van elke viering van de Eucharistie, al dan niet voorgegaan door de bisschop, al dan niet op zondag. Uit de vermelding van de bisschop in het eucharistisch gebed blijkt dat. Toch benadrukt met name de zondagse Eucharistieviering de kerkelijke dimensie en maakt zich tot toonbeeld van andere Eucharistievieringen. De verplichting tot het gemeenschappelijk samenzijn en de bijzondere plechtigheid waardoor deze zich onderscheidt, juist omdat deze gevierd wordt op de "dag waarop Christus verrezen is uit de doden en ons deelgenoot heeft gemaakt aan zijn eeuwig leven" Dit is het embolisme, dat in deze of gelijksoortige bewoordingen in een aantal eucharistische gebeden in verschillende talen opgenomen is. Het benadrukt op karakteristieke wijze het paaskarakter van de zondag. benadrukt met grote kracht de kerkelijke dimensie ervan door zich tot voorbeeld te stellen van de andere eucharistische vieringen. Elke gemeenschap is zich door het bijeenbrengen van al haar leden voor het 'breken van het brood' ervan bewust een plaats te zijn waar het mysterie van de kerk concreet verwerkelijkt wordt. In de viering zelf stelt de gemeenschap zich open voor de communio met de wereldkerk, Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 11-14 door de Vader te smeken, dat Hij "denkt aan zijn Kerk verspreid over de hele wereld", dat Hij haar doet groeien in de eenheid van alle gelovigen met de paus en de herders van alle kerken, opdat zij de volmaaktheid van de liefde zal verwerven.