29 november 2010
Ieder mens heeft vanaf het eerste moment in de moederschoot een onaantastbare waarde, omdat God hem van in eeuwigheid heeft gewild, liefgehad, geschapen en bestemd voor de verlossing en het eeuwig geluk. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1699-1715
Als de menselijke waarde alleen gebaseerd was op de successen en prestaties die afzonderlijke mensen volbrengen, hadden degenen die zwak, ziek en machteloos zijn, geen aanzien. Christenen geloven dat menselijk aanzien in eerste instantie door Gods aanzien komt. Hij ziet ieder mens aan en houdt van hem alsof hij het enige schepsel op de wereld was. Omdat God zelfs het geringste mensenkind op aarde in liefde aanziet, bezit het een oneindige waarde, die niet door mensen mag worden tenietgedaan.
God heeft zo’n eindeloos verlangen in ons hart gelegd dat het door niets te vervullen is, behalve door God zelf. Alle aardse vervullingen geven ons alleen maar een voorsmaak van het eeuwige geluk. Daarbovenuit worden wij naar God getrokken. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1718-1719.1725
Wij worden gelukkig door te vertrouwen op de woorden van Jezus in de zaligsprekingen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1716-1717
Het Evangelie is een belofte van geluk voor alle mensen die Gods wegen willen gaan. Met name in de zaligsprekingen (Mt. 5, 3-12) heeft Jezus concreet gezegd dat er oneindige zegen op rust als wij zijn levensstijl volgen en met een zuiver hart vrede zoeken.
Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen.
Zalig de treurenden, want zij zullen getroost worden.
Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten.
Zalig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien.
Zalig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun behoort het Rijk der hemelen.
Zalig zijt gij, wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil:
Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel. Zo immers hebben ze de profeten vervolgd die vóór u geleefdd hebben. (Mt. 5, 3-12)
Wie verlangt naar het rijk van God, slaat acht op de prioriteitenlijst van Jezus: de zaligsprekingen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1716-1717.1725-1726
Vanaf Abraham heeft God zijn volk beloften gedaan. Jezus grijpt daarop terug, breidt hun geldigheid uit tot de hemel en maakt ze tot zijn eigen levensprogramma: de Zoon van God wordt arm om onze armoede te delen, Hij verheugt zich met wie blij is en huilt met wie huilt (Rom. 12, 15); Hij gebruikt geen geweld, maar keert de andere wang toe (Mt. 5, 39); Hij heeft erbarmen, sticht vrede en wijst daarmee de zekere weg naar de hemel.
Eeuwige zaligheid is God aanschouwen en opgenomen worden in de zaligheid van God. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1720-1724.1729
In God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest is leven, vreugde en gemeenschap zonder einde. Daarin te worden opgenomen, zal een niet te bevatten, grenzeloos geluk voor ons mensen zijn. Dit geluk is het zuivere geschenk van genade van God, want wij mensen kunnen het niet zelf maken noch in zijn grootheid bevatten. God wil dat wij al op deze aarde kiezen voor ons geluk; in vrijheid moeten wij God kiezen, Hem boven alles liefhebben, het goede doen en het boze met alle kracht mijden.
Vrijheid is de door God geschonken kracht geheel vanuit onszelf te kunnen handelen; wie vrij is, wordt niet meer van buitenaf bepaald. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1730-1733.1743-1744
God heeft ons als vrije mensen geschapen en wil onze vrijheid, opdat wij met ons hele hart voor het goede, ja voor het hoogste ‘goed’ – dus voor God – kunnen kiezen. Hoe meer wij het goede doen, hoe vrijer wij worden.
Het kwaad is alleen schijnbaar nastrevenswaardig en kiezen voor het kwaad maakt alleen schijnbaar vrij. Het kwaad maakt niet gelukkig, maar berooft ons van het ware goede; het bindt ons aan iets nietigs en verwoest uiteindelijk onze hele vrijheid. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1730-1733.1743-1744
Dat zien we bij verslaving: hier verkoopt iemand zijn vrijheid aan iets wat hem goed lijkt. In waarheid wordt hij een slaaf. Een mens is het meest vrij als hij ja kan zeggen tegen het goede; als hij niet door verslaving, dwang of gewoonte wordt belemmerd te kiezen en te doen wat juist en goed is. Een keuze voor het goede is altijd een keuze richting God.
De mens is verantwoordelijk voor alles wat hij bewust en uit vrije wil doet. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1734-1737.1745-1746
Niemand kan tot (volle) verantwoording geroepen worden voor iets wat hij onder dwang, uit angst, onkunde, onder invloed van drugs of door de macht van de slechte gewoonte heeft gedaan. Hoe meer een mens weet van het goede en zich oefent in het goede, hoe meer hij zich verwijdert van de slavernij van de zonde (Rom. 6, 17)(1 Kor. 7, 22). God droomt van vrije mensen, die verantwoordelijkheid (kunnen) nemen voor zichzelf, hun omgeving en de hele aarde. Maar ook onvrije mensen zijn verzekerd van Gods volledige barmhartige liefde; Hij biedt hun iedere dag aan zich te laten bevrijden tot vrijheid.
Dat de mens zijn vrijheid kan uitoefenen, is een oerrecht van zijn menselijke waarde; de vrijheid van de enkeling mag pas worden ingeperkt als hij door het uitoefenen van zijn vrijheid de vrijheid van anderen bedreigt. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1738.1740
Vrijheid zou geen vrijheid zijn als het niet de vrijheid was om ook het verkeerde te kiezen. Als je iemands vrijheid niet respecteert, schend je zijn waardigheid. Het is een kerntaak van de staat om het recht op vrijheid van alle burgers (vrijheid van godsdienst, van samenkomst, van mening, van beroep enz.) te beschermen. De vrijheid van de één is de grens van de vrijheid van de ander.
Christus wil dat wij worden ‘bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven’ (Gal. 5, 1) en in staat zijn om als broers en zusters van elkaar te houden. Daarom geeft Hij ons de Heilige Geest, die ons vrij en onafhankelijk maakt van wereldlijke machten en ons sterkt voor een leven in liefde en verantwoordelijkheid. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1739-1742.1748
Hoe meer we zondigen, hoe meer we alleen aan onszelf denken, hoe minder we ons vrij kunnen ontplooien. In de zonde worden we ook onbruikbaarder om het goede te doen en de liefde te leven. De Heilige Geest die in ons hart woont, geeft ons een hart dat vervuld is van liefde voor God en de mensen. We nemen de Heilige Geest waar als een kracht die ons naar innerlijke vrijheid leidt, ons voor de liefde opent en ons tot steeds betere werktuigen maakt voor het goede en de liefde.
De mens is in staat goed en kwaad te onderscheiden, omdat hij verstand en een geweten bezit die hem in staat stellen tot een helder oordeel. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1749-1754.1757-1758
Om beter onderscheid te kunnen maken tussen goede en slechte daden zijn er de volgende richtlijnen:
Nee, je mag nooit iets slechts doen of op de koop toe nemen opdat er iets goeds uit ontstaat. Soms is er geen andere mogelijkheid dan een klein kwaad op de koop toe te nemen om een groter kwaad te verhinderen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1755-1756.1759-1761
Het doel heiligt niet de middelen. Het kan niet goed zijn om vreemd te gaan om je huwelijk te stabiliseren. Zo is het ook niet goed om embryo’s te gebruiken voor stamcelonderzoek, zelfs als je daarmee grote successen in de medische wetenschap zou kunnen boeken. Het is verkeerd een slachtoffer van verkrachting te willen ‘helpen’ door abortus.
Door onze hartstochten worden wij door sterke emoties en duidelijk aanvoelen van het juiste aangetrokken door het goede en afgestoten door het slechte. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1762-1766.1771-1772
God heeft de mens zo gemaakt dat hij kan liefhebben en haten, iets kan begeren of verachten, dat hij door dingen wordt aangetrokken en voor andere bang is, dat hij vol vreugde, verdriet of vol woede is. De mens houdt diep in zijn hart altijd van het goede en haat het slechte – of wat hij daarvoor houdt.
Nee, hartstochten kunnen heel waardevol zijn. Pas als ze verkeerd gericht worden, kunnen hartstochten, bedoeld om het goede te realiseren, tot helpers van het slechte worden. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1767-1770.1773-1775
Hartstochten die zich op het goede richten, worden deugden. Dan vormen ze de brandstof voor een strijdbaar leven voor liefde en gerechtigheid. Hartstochten die een mens in de greep hebben, hem van zijn vrijheid beroven en verleiden tot het slechte, noemen we ondeugden.
Het geweten is de innerlijke stem in de mens die hem ertoe brengt het goede te doen en het slechte te laten. Het is tegelijk het vermogen het ene van het andere te kunnen onderscheiden. In het geweten spreekt God tot de mens. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1776-1779
Het geweten wordt vergeleken met een innerlijke stem waarin God zelf zich toont. God is het die zich in het geweten manifesteert. Als wij zeggen: ‘Dat kan ik niet met mijn geweten in overeenstemming brengen’, betekent dat voor een Christen: ‘Dat kan ik ten overstaan van mijn Schepper niet doen!’ Door trouw aan hun geweten zijn al veel mensen in de gevangenis terechtgekomen of ter dood gebracht.
Niemand mag gedwongen worden tegen zijn geweten te handelen, voor zover zijn handelen zich binnen de grenzen van het algemeen welzijn afspeelt. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1780-1782.1798
Wie voorbijgaat aan iemands geweten, het negeert en dwang uitoefent, schendt zijn waardigheid. Het is namelijk de gave goed en kwaad te kunnen onderscheiden en te kunnen kiezen die een mens het meest tot mens maakt. Dat geldt zelfs als de beslissing, in het licht gezien, verkeerd is. Als een geweten niet misvormd is, spreekt de innerlijke stem in overeenstemming met wat algemeen verstandig, rechtvaardig en goed voor God is.
Ja, dat moet zelfs. Het geweten, dat ieder mens met verstand is aangeboren, kan worden misleid of gesust. Daarom moet het worden gevormd tot een steeds fijnzinniger instrument om juist te handelen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1783-1788.1799-1800
De eerste school van het geweten is zelfkritiek. Wij mensen hebben namelijk de neiging in ons eigen voordeel te oordelen. De tweede school is de oriëntatie naar de goede daden van anderen. Juiste gewetensvorming brengt de mens ertoe in de vrijheid het goede te doen. De kerk heeft met hulp van de Heilige Geest en de Schrift in haar lange geschiedenis heel veel kennis over het juiste handelen verzameld; het behoort tot haar taken de mensen te onderwijzen en ze de goede richting te wijzen.
Nee. Als je na grondig zelfonderzoek tot een zeker oordeel bent gekomen, moet je onder alle omstandigheden jouw innerlijke stem volgen, zelfs met het risico iets verkeerds te doen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1790-1794.1801-1802
Onheil dat buiten iemands schuld door een onjuist gewetensoordeel in de wereld komt, rekent God ons niet aan. Zozeer je in laatste instantie je geweten moet volgen, zo duidelijk moet je echter ook beseffen dat onder een oneigenlijk beroep op het geweten al heel wat is afgemoord, gemarteld en bedrogen.
Een deugd is een innerlijke houding, een positieve gewoonte, een hartstocht die op het goede is gericht. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1803.1833
‘Wees dus volmaakt zoals jullie hemelse Vader volmaakt is’ (Mt. 5, 48). Dat betekent dat wij ons moeten veranderen op weg naar God. Met onze menselijke krachten kunnen we dat slechts ten dele. God ondersteunt met zijn genade de menselijke deugden en schenkt ons bovendien de zogenaamde goddelijke deugden, met behulp waarvan wij zeker toegang vinden tot het licht en de nabijheid van God.
We moeten aan onszelf werken opdat we vrij, in vreugde en met lichtheid het goede kunnen volbrengen. Daarbij helpt in eerste instantie het vaste geloof aan God, maar ook dat wij de deugden beleven, dat wil zeggen: met Gods hulp ons oefenen in vaste levenshoudingen, ons niet overgeven aan ongeordende hartstochten, en de krachten van het verstand en de wil steeds duidelijker richten op het goede. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1804-1805.1810-1811.1834.1839
De belangrijkste deugden zijn: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, dapperheid en matigheid. Ze worden ook ‘kardinale deugden’ genoemd (Latijn: cardo = scharnier, resp. cardinalis = belangrijk).
Men wordt voorzichtig door te leren het essentiële te onderscheiden van het niet-essentiële, de juiste doelen voor ogen te houden en de beste middelen te kiezen om ze te bereiken. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1806.1835
De deugd van de voorzichtigheid stuurt alle andere deugden. Want voorzichtigheid is het vermogen te onderscheiden wat juist is. Wie een goed leven wil leiden, moet immers weten wat het ‘goede’ is en er de waarde van inzien. Als de koopman in het Evangelie: ‘Toen hij een uitzonderlijk waardevolle parel vond, besloot hij alles te verkopen wat hij had en die te kopen’ (Mt. 13, 46). Pas iemand die voorzichtig is, kan gerechtigheid, dapperheid en de juiste maat inzetten om het goede te doen.
Je handelt rechtvaardig door er steeds op te letten dat je God en de anderen geeft waar ze recht op hebben. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1807.1836
De leidraad van de rechtvaardigheid luidt: ‘Ieder het zijne.’ Een gehandicapt kind heeft een andere behandeling nodig dan een hoogbegaafd kind om hen allebei gelijkelijk tot hun recht te doen komen. De rechtvaardigheid spant zich in voor een eerlijke verdeling en verlangt ernaar dat de mensen krijgen wat hun toekomt. Ook tegenover God moeten we ons laten leiden door rechtvaardigheid en Hem geven wat Hem toekomt: onze liefde en verering.
Dapper is, wie standvastig is in het doen van het goede, zelfs als hij daar in het uiterste geval zijn eigen leven voor moet opofferen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1809.1837
Maat houden is een deugd omdat mateloosheid op alle terreinen een verwoestende kracht blijkt te zijn. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1809.1838
Wie onmatig is, geeft zich over aan de heerschappij van zijn driften, kwetst anderen door zijn begeerte en berokkent zichzelf schade. In het Nieuwe Testament staan voor ‘matigheid’ woorden als ‘nuchterheid’ en ‘bezonnenheid’.
De goddelijke deugden zijn geloof, hoop en liefde. Ze heten ‘goddelijk’ omdat ze hun wortels in God hebben, direct betrekking hebben op God en voor ons mensen de weg zijn die ons direct naar God brengt. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1812-1813.1840
Ook geloof, hoop en liefde zijn echte, door God gegeven krachten, die de mens met de genade van God kan ontwikkelen en uitbouwen om ‘leven in al zijn volheid’ (Joh. 10, 10) te vinden. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1812-1813.1840-1841
Het geloof is de kracht waarmee wij met God instemmen, zijn waarheid erkennen en ons persoonlijk aan Hem binden. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1814-1816.1842
Het geloof is de door God geschapen weg naar de waarheid, die God zelf is. Omdat Jezus ‘de weg, de waarheid en het leven’ (Joh. 14, 6) is, kan dit geloof niet alleen maar een houding zijn, geen kwestie van ‘ik geloof het wel.’ Enerzijds heeft het geloof duidelijke inhouden, die de Kerk in het Credo (= geloofsbelijdenis) belijdt en die zij moet behoeden. Wie het geschenk van het geloof wil aannemen, wie dus wil geloven, belijdt dit door alle tijden en culturen heen trouw bewaarde geloof. Anderzijds gaat het in het geloof om vertrouwen en een band met God met hart en verstand, met alle emotionele krachten. Want het is de liefde die ‘het geloof zijn kracht verleent’ (Gal. 5, 6). Of iemand werkelijk gelooft in de God van liefde, blijkt niet uit zijn beweringen, maar uit de daden van zijn liefde.
De hoop is de kracht waarin wij sterk en bestendig verlangen naar datgene waartoe wij op aarde zijn: om God te loven en Hem te dienen; naar datgene waaruit ons ware geluk bestaat: in God onze vervulling te vinden; en naar datgene waar ons uiteindelijke thuis is: in God. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1817-1821.1843
Hoop is vertrouwen in wat God ons in de schepping, in de profeten en vooral in Jezus Christus heeft beloofd, ook wanneer we het nog niet zien. Opdat wij geduldig kunnen hopen op het ware, hebben we Gods Heilige Geest gekregen.
De liefde is de kracht waarin wij ons, omdat God ons eerst heeft liefgehad, kunnen overgeven aan God om ons met Hem te verenigen en om de anderen om Gods wil zonder voorbehoud en met heel ons hart te accepteren zoals wij onszelf accepteren. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1822-1829.1844
Jezus plaatst de liefde boven alle wetten, zonder die wetten daardoor te ontkrachten. Terecht zegt Augustinus daarom: ‘Heb lief en doe wat je wilt’ – wat helemaal niet zo eenvoudig is als het klinkt. Daarom is de liefde de grootste energie, die alle andere krachten bezielt met goddelijk leven.
De zeven gaven van de Heilige Geest zijn: wijsheid, inzicht, raad, sterkte, kennis, vroomheid en ontzag voor God. Daarmee ‘begiftigt’ de Heilige Geest Christenen; d.w.z. Hij geeft hun, boven hun natuurlijke aanleg uit, bepaalde krachten en de kans om speciale werktuigen van God in deze wereld te worden. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1830-1831.1845
Paulus schrijft hierover: ‘Aan de één wordt door de Geest het verkondigen van wijsheid geschonken, aan de ander door diezelfde Geest het overdragen van kennis; de één ontvangt van de Geest een groot geloof, de ander de gave om te genezen. En weer anderen de kracht om wonderen te verrichten, om te profeteren, om te onderscheiden wat wel en wat niet van de Geest afkomstig is, om in klanktaal te spreken of om uit te leggen wat daar de betekenis van is’ (1 Kor. 12, 8-10).
De vruchten van de Heilige Geest zijn: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid, bescheidenheid, matigheid en kuisheid Vgl. Gal. 5, 22-23 . Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1832
Aan de vruchten van de Heilige Geest kan de wereld zien hoe mensen worden die zich helemaal door God laten aannemen, leiden en vormen. De vruchten van de Heilige Geest tonen dat God in het leven van christenen werkelijk een rol speelt.
Dat een mens gezondigd heeft, weet hij door het geweten, dat hem aanklaagt en hem ertoe brengt zijn misstappen voor God te bekennen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1797.1848
Iedere zonde verwoest, verduistert of loochent het goede; maar God is goedheid en de schepper van al het goede. Daarom is iedere zonde (ook) tegen God en moet in contact met Hem weer worden goedgemaakt. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1847
Op veel plaatsen in de Heilige Schrift toont God zich als de barmhartige, met name ook in de gelijkenis over de barmhartige vader (Lc. 15), die de verloren zoon tegemoet gaat en hem onvoorwaardelijk in zijn armen sluit om vervolgens een vreugdefeest over het weerzien en de verzoening met hem te vieren. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1846.1870
Al in het Oude Testament spreekt God door de profeet Ezechiël: ‘Zo waar ik leef – spreekt God, de Heer – de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft’ (Ez. 33, 11). Jezus is gezonden naar de ‘verloren schapen van het volk van Israël’ (Mt. 15, 24) en Hij weet: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel’ (Mt. 9, 12). Daarom eet Hij met tollenaars en zondaren, voordat Hij tegen het einde van zijn aardse leven zelfs zijn eigen dood interpreteert als initiatief van de barmhartige liefde van God: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonde’ (Mt. 26, 28).
Een zonde is een woord, daad of verlangen waarmee een mens willens en wetens ingaat tegen de ware orde van de dingen, zoals Gods liefde die heeft voorzien. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1849-1851.1871-1872
Zondigen betekent meer dan een overtreding van door mensen ingestelde regels. De zonde keert zich vrij en bewust tegen de liefde van God en negeert die. Zonde is uiteindelijk ‘zelfzucht die leidt tot verachting van God’ (Augustinus) en in het uiterste geval zegt het zondige schepsel: ‘Ik wil zijn als God’ (Gen. 3, 5). Zoals de zonde mijzelf belast met schuld, verwondt en kapotmaakt, zo vergiftigt en beschadigt ze ook mijn omgeving. In de nabijheid van God worden zonde en de last ervan voelbaar.
De zware zonde vernielt de goddelijke kracht van de liefde in het hart van een mens, zonder welke de eeuwige zaligheid niet mogelijk is. Daarom wordt ze ook een doodzonde genoemd. De zware zonde breekt met God, terwijl dagelijkse zonden de verhouding met Hem alleen belemmeren. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1852-1861.1874
Een zware zonde snijdt de mens van God af. Zo een zonde richt zich tegen een essentiële waarde, dus tegen het leven of tegen God zelf (bv. moord, godslastering of echtbreuk…). Dagelijkse zonden zijn gericht tegen ondergeschikte waarden (eer, waarheid, eigendom…), of zijn zonden die niet in het volle besef van hun draagwijdte of niet willens en wetens zijn gepleegd. Zulke zonden verstoren de relatie met God, maar breken niet met Hem.
Om de breuk met God te helen die door een zware zonde is ontstaan, moet een katholieke Christen zich door middel van de biecht laten verzoenen met God. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1856
Ondeugden zijn negatieve gewoonten die het geweten vertroebelen en verduisteren, de mens openen voor het kwaad en maken dat zonde een gewoonte wordt. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1865-1867
Menselijke ondeugden kunnen worden verbonden met de hoofdzonden: hoogmoed, hebzucht, jaloezie, woede, onkuisheid, gulzigheid, traagheid en lauwheid.
Nee, wij zijn niet verantwoordelijk voor de zonden van andere mensen, tenzij we er medeplichtig aan zijn, doordat we een ander hebben verleid tot zonde, omdat we eraan hebben meegewerkt of de ander in zijn zonde hebben aangemoedigd of omdat we hebben nagelaten hem of haar op tijd te waarschuwen of te helpen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1868
Zondige structuren zijn er alleen in overdrachtelijke zin. Een zonde is altijd aan een individu gebonden, die willens en wetens instemt met het kwade. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1869
Niettemin bestaan er maatschappelijke structuren en instellingen die zo in tegenspraak met Gods geboden staan, dat we van ‘zondige structuren’ spreken – ze zijn het gevolg van persoonlijke zonden.