29 november 2010
Jezus heeft echt wonderen gedaan, en de Apostelen ook. De schrijvers van het Nieuwe Testament vertellen over ware gebeurtenissen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 547-550
De oudste bronnen getuigen al dat Jezus’ verkondiging ondersteund wordt door talrijke wonderen, zelfs doden-opwekkingen: ‘Als Ik door de Geest van God demonen uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God bij jullie gekomen’ (Mt. 12, 28). De wonderen gebeurden in het publiek; de mensen die het betrof, waren vaak met naam en toenaam bekend, bijvoorbeeld de blinde Bartimeüs (Mc. 10, 46-52) of de schoonmoeder van Petrus (Mt. 8, 14-15). Er waren ook wonderen die voor joodse mensen aanstootgevend waren (bijvoorbeeld de genezing van een lamme op de sabbat en de genezing van een melaatse). Toch werden door het jodendom van die dagen deze wonderen niet ontkend.
De wonderen die Jezus verrichtte, waren tekenen van het naderende Koninkrijk van God. Ze waren uitdrukking van zijn liefde voor de mensen en bevestigden zijn zending. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 547-550
Jezus’ wonderen wilden geen magische voorstelling van Jezus zelf geven. Hij was vol van de macht van de verlossende liefde van God. Met wonderen toonde Hij dat Hij de Verlosser was en dat het Koninkrijk van God bij Hem begon. Je kon voelen dat er een nieuwe wereld aanbrak: Hij bevrijdde mensen van honger (Joh. 6, 5-15), onrecht (Lc. 19, 8), ziekte en dood (Mt. 11, 5). Met het uitdrijven van duivels begon Hij zijn strijd tegen de ‘heerser van deze wereld’ (Joh. 12, 31) (daarmee werd Satan bedoeld). Toch verwijderde Jezus niet alle kwaad en ongerechtigheid uit de wereld. Zijn voornaamste doel was mensen uit de slavernij van de zonde te bevrijden. Voor Hem was het geloof het allerbelangrijkste en dat bewerkstelligde Hij ook door zijn wonderen.