H. Paus Johannes Paulus II - 7 december 1990
Het Rijk streeft naar een verandering van de betrekkingen tussen de mensen en verwerkelijkt zich geleidelijk, naarmate de mensen leren elkaar te beminnen, te vergeven, te dienen. Jezus herneemt heel de wet en vat haar samen in het gebod van de liefde Vgl. Mt. 22, 34-40 Vgl. Lc. 10, 25-28 . Alvorens de zijnen te verlaten geeft Hij hun een “nieuw gebod”: “Gij moet elkaar liefhebben, zoals Ik u heb liefgehad” (Joh. 13, 34) Vgl. Joh. 15, 12 . De liefde waarmee Jezus de wereld heeft bemind, vindt haar hoogste uitdrukking in de gave van zijn leven voor de mensen Vgl. Joh. 15, 13 , welke de liefde openbaart die de Vader voor de wereld heeft Vgl. Joh. 3, 16 . Daarom is het wezen van het Rijk de gemeenschap van alle mensen met elkaar en met God.
Het Rijk gaat allen aan: de mensen, de maatschappij, de gehele wereld. Voor het Rijk werken wil zeggen de goddelijke dynamiek, welke in de mensengeschiedenis aanwezig is en deze omvormt, erkennen en begunstigen. Het Rijk opbouwen wil zeggen werken voor de bevrijding uit het kwaad in al zijn vormen. Kortom, het Rijk Gods is de uitdrukking en de verwerkelijking van het goddelijke heilsplan in heel zijn volheid.