Internationale Theologische Commissie - 29 november 1994
| ENKELE VRAAGSTUKKEN OVER GOD ALS VERLOSSER | |||
| ► | SYSTEMATISCHE PERSPECTIEVEN | ||
| ► | De gevallen en verloste mensheid | ||
| ► | De mensheid in zonde | ||
Christus’ verlossing biedt ons een tweede gezichtspunt op de mensheid in haar historische conditie: de negatieve aspecten die haar tekenen (1) zijn ook het gevolg van de zonde van de mens (2), maar dit doet geen twijfel ontstaan aan Gods trouw aan Zijn scheppende en heilzame liefde.
Door Zijn eigen Zoon in menselijke gestalte te zenden nam God, de Schepper en Heiland van de wereld, elk motief weg om te twijfelen aan het goddelijke plan voor een heilbrengend Verbond.
Deze manifestatie van Gods trouw aan Zijn Verbond doet de negatieve aspecten van de bestaansconditie van de mens duidelijk naar voren komen en als gevolg daarvan de omvang en diepte van de behoefte aan verlossing bij het menselijk geslacht.
Als God inderdaad Zijn enige Zoon moest zenden om Zijn heilsplan gefundeerd in de scheppingsdaad zelf, te herstellen, dan is dat omdat Zijn plan radicaal bedorven was. Zijn succes heeft te maken met dit ’nieuwe begin’ dat Ireneüs ‘recapitulatie’ genoemd heeft. Als de Zoon mens geworden is om het Verbond met God te herstellen, is dat omdat het Verbond niet door Gods wil verbroken was, maar door de wil van de mensen. En als de Mensgeworden Zoon, om het te herstellen, de wil van de Vader moest doen, als Hij gehoorzaam tot de dood moest worden, zelfs tot de dood aan het kruis, dan is dat omdat de ware bron van menselijk ongeluk gelegen is in zijn ongehoorzaamheid, in zijn zonde, in zijn weigering om de wegen van het door God aangeboden Verbond te gaan.
Aldus openbaren de menswording, het leven, de dood en verrijzenis van Gods eigen Zoon zowel de liefde van God de Verlosser als tegelijkertijd de bestaansconditie van de mens aan zichzelf.
Als Jezus verschijnt als de enige heilsweg, is dat omdat de mensheid Hem voor haar heil nodig heeft en zij zonder Hem verloren zal gaan. We moeten daarom erkennen dat alle mensen, en de hele wereld, ”opgesloten in de macht der zonde” waren (Gal. 3, 22), en dat dit “van het begin af aan” zo geweest is. Daarom kan men zeggen dat Jezus verschenen is om het menselijk bestaan radicaal, oftewel met een nieuw begin, te ’herstellen’.
Men zou kunnen zeggen dat Christus meer dan Adam zelf een ’begin’ vormt. ’Oorsprongs’liefde is belangrijker dan ’erf’zonde, aangezien de mens zich pas volledig bewust werd van de omvang en diepte van de zonde die zijn bestaan kenmerken, toen hem in Jezus Christus de ”breedte en lengte en hoogte en diepte” (Ef. 3, 18) van Gods liefde voor de mens werden geopenbaard.
Als God Zijn enige Zoon gezonden heeft om de poorten van het heil voor allen weer open te maken, is dat omdat Hij niet van houding is veranderd ten opzichte van hen; de verandering vond plaats bij de mens. Het Verbond dat van het begin af aan door de God van liefde gewild was, was door de zonde van de mens verbroken. Als gevolg daarvan was er een conflict tussen Gods plan enerzijds en de verlangens en het gedrag van de mens anderzijds (Rom. 5, 12).
De komst van Gods enige Zoon in het hart van de geschiedenis van de mens openbaart de goddelijke wil om de uitvoering van Zijn plan ondanks de tegenstand door te zetten. Aangezien het mysterie van Christus, en in het bijzonder Zijn kruis, zowel met de ernst van de zonde als met de gevolgen ervan voor de mens - het ’mysterie’ van het kwaad - rekening houdt, is het de duidelijke en definitieve openbaring van de gratuïte, radicaal vergevende en eschatologisch overwinnende aard van Gods liefde.
Zo verschijnt het menselijke bestaan dus verdeeld tussen twee Adams, en zo interpreteert het christelijke geloof deze ’contrast’-situatie, die iedereen, ook buiten de context van het geloof, kan herkennen als karakteristiek voor de historische conditie van de mens. Doordrenkt van een geschiedenis van zonde, ongehoorzaamheid en dood, als gevolg van zijn oorsprong in Adam, is de mensheid geroepen solidair te worden met de nieuwe Adam die God heeft gezonden: Zijn enige Zoon die voor onze zonden is gestorven, en voor onze rechtvaardiging verrezen is. Het christelijke geloof bevestigt duidelijk dat er bij de eerste Adam een verbreiding van de zonde was, en bij de tweede Adam een immense overvloed van genade. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 412