Internationale Theologische Commissie - 29 november 1994
ENKELE VRAAGSTUKKEN OVER GOD ALS VERLOSSER | |||
► | HISTORISCHE PERSPECTIEVEN | ||
► | Recentere theorieën over de verlossing | ||
► | Twintigste-eeuwse bewegingen |
Verschillende nieuwe verlossingstheorieën zijn er in de twintigste eeuw opgekomen. In de kerygmatische theologie van Rudolf Bultmann verlost God de mensheid door het verkondigen van het kruis en de verrijzenis. De verlossende betekenis van het kruis ligt, volgens Bultmann, niet in een ’opstijgende’ offertheorie of plaatsvervangende genoegdoening (die beide iets weg hebben van mythologie), maar in het ’neerdalende’ oordeel over de wereld en in diens bevrijding uit de macht van het kwaad. De paradoxale boodschap van heil door het kruis roept bij de toehoorders een reactie van liefhebbende onderwerping op, waardoor zij van een niet authentiek naar een authentiek bestaan overgaan. ”Geloven in het kruis van Christus wil niet zeggen kijken naar een mythisch proces, dat zich buiten ons en onze wereld heeft voltrokken, naar een objectief beschouwbare gebeurtenis die God ons tot ons voordeel aanrekent; maar in het kruis van Christus geloven wil zeggen Zijn kruis op ons nemen als ons eigen kruis, wil zeggen zich samen met Christus laten kruisigen.” R. Bultmann, Neues Testament und Mythologie, ‘Zum Problem der Entmythologisierung’, in: H. Bartsch (red.), Kerygma und Mythos. Ein theologisches Gespräch, Hamburg-Bernstedt 1960, blz. 15-48
Paul Tillich heeft een existentiële theorie die erop lijkt, behalve dan dat hij de macht om menselijke vervreemding te overwinnen toeschrijft aan het Bijbelse beeld van Jezus als de Christus, en in het bijzonder aan het symbool van het kruis. ”Het kruis is niet de oorzaak maar de effectieve manifestatie van het feit dat God de consequenties van de schuld van de mensen op zich neemt.” P. Tillich, Systematische Theologie, deel 2, Stuttgart 1958, blz. 188-189 Zoals God deel heeft aan het lijden van de mens, zo worden wij verlost door vrij deel te hebben aan de goddelijke deelname en ons te laten transformeren. P. Tillich, Systematische Theologie, deel 2, Stuttgart 1958, blz. 188-189
Beide vormen van existentiële theorie schrijven de verlossing toe aan Gods macht, die werkt door woorden of symbolen die het zelf-verstaan van de mens transformeren. Slechts secundaire aandacht wordt besteed aan Jezus zelf, die beschouwd wordt als een duistere en met mythen beladen historische figuur.
Als reactie op het verwaarlozen van de historische Jezus door de kerygmatische theologie en op de ecclesiacentrische vroomheid van de laatste eeuwen, hebben enige moderne theologen zich ingespannen om de ware geschiedenis van Jezus te reconstrueren en de nadruk gelegd op het feit dat Zijn dood het resultaat was van Zijn strijd tegen onderdrukkende en onrechtvaardige, politieke en religieuze structuren. Jezus, zegt men, verdedigde de rechten van de armen, de marginalen, de vervolgden. Van Zijn volgelingen wordt gevraagd dat zij solidair zijn met de verdrukten. Jezus’ leven en dood worden als verlossend beschouwd voor zover ze anderen inspireren tot strijd voor een rechtvaardige maatschappij. Dit soort soteriologie is karakteristiek voor de bevrijdingstheologie en enige versies van de politieke theologie. De verlossingsleer van de bevrijdingstheologie kan bestudeerd worden in werken als: G. Gutiérrez, Teología de la liberación, 1971; L. Boff, Jesús Cristo Libertador, 1972; J. Sobrino, Cristología desde América Latina, 1976
De bevrijdingstheologie kan eenzijdig voorkomen in zijn nadruk leggen op sociale hervorming. Zoals sommige aanhangers ervan toegeven, kan heiligheid niet bereikt worden en zonde niet overwonnen worden, alleen door een verandering van de sociale en economische structuren. Omdat het kwaad zijn bron in grote mate in het menselijk hart heeft, moeten de harten en geesten getransformeerd worden en doordrenkt van leven van omhoog. De bevrijdingstheologen verschillen onderling wat betreft de nadruk die zij leggen op de eschatologische hoop. Sommigen van hen stellen expliciet dat het rijk Gods niet volledig gevestigd kan worden door menselijk handelen binnen de geschiedenis, maar alleen door Gods handelen bij de parousie.
Onder de moderne theologen die ernaar streven het gevoel voor Gods ’neerdalende’ handelen ten gunste van Zijn behoeftige schepselen te herstellen, verdient Karl Rahner speciale vermelding. Hij schildert Jezus af als het niet te overtreffen symbool dat Gods onveranderlijke universele heilswil manifesteert. Als symbolische werkelijkheid vertegenwoordigt Christus op effectieve wijze zowel Gods onherroepelijke zelfmededeling in de genade als het aanvaarden van die zelfmededeling door de mensheid. Vgl. Karl Rahner, Grundkurs des Glaubens. Freiburg, 1976, blz. 193-195 Rahner staat heel geserveerd tegenover het idee van een zoenoffer, dat hij omschrijft als een antieke opvatting die ten tijde van het Nieuwe Testament geldig werd geacht, maar ”ons tegenwoordig weinig hulp biedt bij het gezochte begrijpen”, namelijk de causale betekenis van Jezus’ dood. Vgl. Karl Rahner, Grundkurs des Glaubens. Freiburg, 1976, blz. 276 In Rahners theorie over quasisacramentele causaliteit ”stelt Gods heilswil het teken, in dit geval van Jezus’ dood tezamen met Zijn verrijzenis, en in en door het teken veroorzaakt hij wat betekend wordt”. Vgl. Karl Rahner, Grundkurs des Glaubens. Freiburg, 1976, blz. 278
Het lijkt wel alsof voor Rahner de wezenlijke weldaden van de verlossing verkregen kunnen worden door het accepteren van Gods innerlijke zelfmededeling die aan allen gegeven wordt, als een ’bovennatuurlijk existentiaal’, zelfs voor het goede nieuws van Jezus Christus is gehoord. Wanneer de boodschap van het evangelie bekend wordt, maakt die het mogelijk beter te begrijpen wat al in Gods innerlijk genadewoord vervat is. Al degenen die de christelijke boodschap horen en geloven, krijgen de zekerheid dat Gods laatste woord tot de mensen er geen is van gestrengheid en oordeel, maar van liefde en barmhartigheid.
Rahners theorie heeft een onbetwistbare waarde door de nadruk die hij legt op Gods barmhartige initiatief en op de passende respons van vertrouwen en dankbaarheid. Hij staat ver af van de legalistische en moralistische beperkingen van enige voorafgaande theorieën. Toch hebben sommigen zich afgevraagd of de theorie voldoende plaats inruimt voor de causale werkzaamheid van het Christusgebeuren en vooral voor de verlossende aard van Jezus’ kruisdood. Drukt het Christussymbool uit en deelt het dus eenvoudig mee wat tevoren is gegeven in Gods universele heilswil? Wordt Gods innerlijk woord (als ’transcendentale openbaring’) benadrukt ten koste van het uitwendige woord, gesproken in de verkondiging van het evangelie als blijde boodschap?
Verscheidene eigentijdse theologen gaan verder dan Rahner door een nog radicaler onderscheid te introduceren tussen de transcendentale en de predicamentele aspecten van de godsdienst. Volgens hen wordt de openbaring als transcendentale oriëntatie altijd en overal aan de menselijke geest gegeven. In de verschillende godsdiensten, waaronder het jodendom en het christendom, vinden zij historisch en cultureel geconditioneerde symboliseringen van een geestelijke ervaring die alle gemeenschappelijk hebben. Alle godsdiensten worden als verlossend beschouwd naarmate hun ’mythen’ het besef wekken van de innerlijke werking van de genade en hun aanhangers tot bevrijdend handelen aanzetten. Ondanks hun leerstellige verschillen, zo wordt betoogd, komen de verschillende godsdiensten overeen in hun oriëntatie op het heil. ”De gemeenschappelijke prikkel blijft echter soteriologisch, omdat het de meeste godsdiensten om bevrijding (vimukti, moksha, nirvana) te doen is”. A. Pieris, The place of Non-Christian religions and cultures in the Evolution of Third World Theology, in: V. Fabella en S. Torres (red.), Irruption of the Third World: Challenge to Theology, Maryknoll 1983, blz. 133 Op basis van een redenering als deze bepleit een hedendaagse theoloog een overgang van theocentrisme of Christocentrisme naar wat hij ’soteriocentrisme’ noemt. Vgl. P. Knitter, Toward a Liberation Theology of Religions, in: J. Hick en P. Knitter (red.), The Myth of Christian Uniqueness: Toward a Pluralistic Theology of Religions, Maryknoll 1987, blz. 187
Deze interreligieuze benaderingen zijn lofwaardige pogingen verschillende religieuze opvattingen met elkaar in harmonie te brengen en de soteriologie weer een centrale plaats te geven. Maar de diverse identiteiten van de godsdiensten worden in gevaar gebracht. In het bijzonder het christendom wordt van zijn identiteit ontdaan, als het beroofd wordt van zijn leer dat alle verlossing niet eenvoudig komt van een innerlijke werking van de goddelijke genade of door menselijke inzet voor bevrijdend handelen, maar door het heilswerk van het mensgeworden Woord, wiens leven en dood ware historische gebeurtenissen zijn.
Van de transcendentale theologie van de godsdiensten is het maar één stap naar de New Age-theorieën waarop in deel I gezinspeeld is. Sommige theologen nemen aan dat het goddelijke een inherent deel van de menselijke natuur is en dringen aan op een op de schepping gerichte godsdienst van viering, ter vervanging van de traditionele christelijke nadruk op de zondeval en de verlossing. Zij houden staande dat heil bestaat uit het ontdekken en actualiseren van de immanente goddelijke aanwezigheid via een kosmische spiritualiteit, een blijmoedige liturgie en psychologische technieken om het bewustzijn te verhogen of zichzelf te beheersen. Een voorbeeld van veel van deze thema’s is te vinden in de werken van M. Fox, met name in zijn Original Blessing: a Primer in Creation Spirituality, Santa Fe 1983; uitgebreide uitgave, 1990
De methoden van geestelijk bewustzijn en van discipline, ontwikkeld in de grote godsdienstige tradities en in enige hedendaagse human potential-bewegingen zijn niet te verwaarlozen, maar mogen niet gelijk gesteld worden met verlossing in de christelijke betekenis van het woord. Er zijn geen geldige gronden om de alles doordringende gevolgen van de zonde en het onvermogen van de mensheid om zichzelf te verlossen, te minimaliseren. De mensheid wordt alleen verlost, en God wordt alleen passend geëerd, door Gods barmhartige handelen in Jezus Christus.